Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

jagen

betekenis & definitie

(jaagde of joeg, heeft gejaagd),

1. (overg.) wild vervolgen om het buit te maken en te doden; (onoverg.) op de jacht zijn: ik heb dit jaar nog niet gejaagd; — met pijl en boog; met een vz ..op patrijs —; als (overg.) ww.: herten —;
2. (onoverg.) (fig.) naar eer en roem —, rusteloos streven, trachten te verkrijgen;
3. (overg.) vervolgen om te bestrijden of gevangen te nemen (voorheen m.n. van schepen);
4. (overg.) drijven, dwingen, nopen om te gaan: iemand uit het huis —; de hond in zijn hok iemand op de vlucht —, doen vluchten; iemand in het nauw, op kosten —; zich een kogel door het hoofd —, zich voor het hoofd schieten; alles door de keel —, al zijn geld en goed aan spijs of drank verkwisten; iemand de schrik, de stuipen op het lijf —, plotseling aandoen; iemand de blos der schaamte op het aangezicht —, laten blozen van schaamte;
5. (overg.) nopen tot snel of sneller gaan, sterk aanzetten: als gejaagd treedt hij de kamer uit; ook met betrekking tot het werk: zij jaagt de meisjes altijd, gunt ze de nodige tijd niet; een jagende angst, die iemand rusteloos voortdrijft; (als technische term) een vaartuig —, met paarden voorttrekken; planten —, tot snelle wasdom aanzetten;
6. (onoverg.) haastig, snel lopen, zich bewegen: hij jaagt als een dolle door de straten; de hond jaagt achter de mussen; de wolken — voorbij de maan, drijven zeer snel; zijn pols jaagt, klopt overmatig snel; zijn adem jaagt, hij hijgt.