bn.,
1. (in een gebied) zijn verblijf houdend, daar woonachtig; inwonende landheren, die op hun landgoed verblijven;
2. in het huis van iemand zijn vast verblijf hebbend, intern: inwonende verpleegkundigen, assistenten; inwonende kinderen, die met de belastingschuldige hoofdbewoner in hetzelfde perceel wonen.