Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

intelligentiemodel

betekenis & definitie

o. (-len), classificatieschema waarin verschillende vormen van intelligent functioneren zijn onder te brengen, systematisch geordend volgens dimensies.

(e) In het intelligentieonderzoek lag aanvankelijk de nadruk op hetgeen gemeenschappelijk is aan alle vormen van intellectueel bezig zijn (het begrip algemene intelligentie). Naarmate het onderzoek vorderde, is men binnen het begrip intelligentie steeds meer onafhankelijke componenten gaan onderscheiden, zoals ruimtelijk voorstellingsvermogen, rekenvaardigheid, vermogen met de taal om te gaan. Om daarin enige ordening te brengen, ontwikkelde de Amerikaanse psycholoog J.P.Guilford een model voor het intelligent functioneren (structure-of-intellect model), waarin de verschillende manieren van intellectueel bezig zijn geordend worden in een driedimensionaal schema. Elke dimensie is onderverdeeld in een aantal categorieën. Aan het model ligt de gedachte ten grondslag dat intelligent gedrag gezien kan worden als een vorm van handelen, te karakteriseren als een operatie op een inhoud, die uiteindelijk een produkt oplevert. Als dimensies in het model vindt men dan ook: operaties, inhouden, produkten.

Elke dimensie in het model wordt onderverdeeld in het minimum aantal categorieën dat nodig is om alle aspecten van de intelligentie te kunnen beschrijven. De operatiedimensie telt vijf categorieën, de inhoudsdimensie vier, de produktdimensie zes. Samen vormen de drie dimensies een blok met 120 cellen. Elke cel stelt een specifieke intelligentiefactor voor. De dimensies die de aard van die 120 intelligentiefactoren bepalen, kennen de volgende omschrijvingen: OPERATIES (wat men met de informatie kan doen).

C — cognitie: begrijpen, verstaan, waarnemen of herkennen van informatie.

M — geheugen: opslaan van informatie op zodanige wijze, dat zij beschikbaar blijft.

D divergente produktie: produceren van gegevens uit het geheugen, met de nadruk op variëteit en kwantiteit en als uiting van het vermogen om op creatieve wijze te putten uit beschikbare gegevens. N — convergente produktie: gebruiken van informatie om tot een van tevoren vaststaande conclusie te komen.

E — evaluatie: nagaan of informatie aan een bepaalde norm voldoet.

INHOUDEN (de vorm waarin informatie zich aan de persoon voordoet).

F — figuurkarakter: concrete vormen die waarneembaar zijn, visueel, auditief of anderszins.

S symbolisch: in de vorm van abstracte symbolen die op zichzelf geen betekenis hebben.

M semantisch: inhouden met een betekenis, b.v. van een woord.

B — gedragscategorie: nonverbaal gedrag, zoals b.v. valt waar te nemen uit de manier waarop mensen met elkaar omgaan.

PRODUKTEN (de vorm die de aangeboden informatie aanneemt na in het intellectueel proces verwerkt te zijn).

U eenheden: welomschreven, betrekkelijk op zichzelf staande informatie.

C klassen: verzamelingen van eenheden.

R — relaties: verbindingen tussen eenheden of klassen.

S — systemen: complexen van onderling geordende en van elkaar afhankelijke verzamelingen informatie.

T — transformaties: veranderingen, revisies of herdefinities.

I — implicaties: op grond van gegeven informatie voorspellingen kunnen doen over het verloop van een ontwikkeling.

Van de 120 intelligentieprocessen die in het model van Guilford onderscheiden worden, zijn er ca. 80 door onderzoek (via speciaal geconstrueerde testvragen) bevestigd.