Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

inspraak

betekenis & definitie

v./m., 1. het spreken dat tot de mens inkomt, hetzij als uiting van een godheid of als stem

van binnen, innerlijke aansporing: de — van het geweten, van het hart, van de liefde, van de menselijkheid;

2. zeggenschap in de zin van: gelegenheid om zijn mening of wensen kenbaar te maken in een zaak of aangelegenheid waarbij men betrokken is (e).

(e) Inspraak heeft zich ontwikkeld van een schijnbare modegril (ca.1970) tot een geïnstitutionaliseerd verschijnsel op vele gebieden van het maatschappelijk leven, o.a. onderwijs, ruimtelijke ordening, en openbaar bestuur in het algemeen, en in de onderneming.

Aan inspraak zijn enkele grote voordelen verbonden.

1. Zij bevordert de doorzichtigheid van de besluitvorming en daarmee dikwijls de onpartijdigheid.
2. Zij bevordert de betrokkenheid van alle partijen bij de besluitvorming; deze verkrijgt hierdoor vaak een hechtere basis.

In de praktijk blijken echter ook nadelen. Er is geen garantie dat met inspraakresultaten ook werkelijk rekening wordt gehouden door hen die de beslissingen nemen. Indien dit niet gebeurt, werkt inspraak averechts en worden ten onrechte verwachtingen gewekt. Het probleem van de representativiteit: in een pluralistische democratie wordt meer waarde aan een standpunt gehecht naarmate meer mensen het delen. Bij inspraak is vaak onduidelijk hoe een bepaalde, naar voren gebrachte mening moet worden getaxeerd door hen die uiteindelijk de beslissing nemen. Een ander nadeel van inspraak is wanneer zij resulteert in een bundel zichzelf tegensprekende meningen die het de beslissingnemer moeilijk maakt om tot een besluit te komen.

Een door de overheid veel gebruikte methode van inspraak is de openbare →hearing. In ander verband worden opiniepeilingen, gesprekken met vertegenwoordigers van belangengroepen of eenvoudigweg gesprekken met en/of tussen alle betrokkenen als methoden van inspraak gehanteerd.

Inspraak op scholen is in Nederland sinds 1968, na studentenopstanden over de gehele wereld (Maagdenhuisbezetting Amsterdam 1969) voortdurend aan de orde. In 1971 is door de Ned. Wet Universitaire Bestuurshervorming een einde gekomen aan het eeuwenoude stelsel, volgens hetwelk de hoogste macht berustte bij een College van Curatoren en de Academische Senaat. Nu zijn er bestuurslichamen samengesteld uit vertegenwoordigers van alle universitaire geledingen, waardoor ook studenten en wetenschappelijke en niet-wetenschappelijke stafleden inspraak en zelfs medezeggenschap kregen in bestuurlijke zaken. In België is een gelijkwaardige regeling van kracht.

In 1973 is er een Ned. Reglement Rijksscholen VWO-HAVO-MAVO van kracht geworden, dat o.a. een leerlingenraad mogelijk maakt, uit en door de leerlingen gekozen. De leider van de school is verplicht deze raad te betrekken in het vooroverleg bij zaken, die de leerlingen als groep aangaan. Verder zijn er de lerarenvergadering, de beambtenraad van het niet-onderwijzend personeel en de oudercommissie. Deze kunnen samen een overlegraad vormen met adviserende taak onder voorzitterschap van de schoolleider.

LITT. M.Mulder, Het spel om de macht (1972); W. A.Beck, Basisdemokratie (1973); H.M.Jolles, De poreuze democratie (1974); H.P.G.Hoorn, Inspraak in gemeentelijk ruimtelijk beleid (1975).