[→Lat. inspicere, nauwkeurig bezien], v. (-s, -tiën),
1. het inspecteren, het doen van een ambtelijk onderzoek: — houden; oculaire -, zelf ondernomen onderzoek (met eigen ogen);
2. (in verzwakte opvatting) het in ogenschouw nemen, bekijken, b.v. in de geneeskunde, het eerste deel van het onderzoek, het opnemen van de uitwendige toestand van de patiënt;
3. wapenschouw, monstering: het is vandaag —; de soldaten moeten vandaag — maken;
4. de dienst van het open toezicht over iets;
5. ambtsgebied van een inspecteur: voor het toezicht op het middelbaar onderwijs is het land verdeeld in een aantal inspecties.