bn. enbw. (-er, -st),
I.bn.,
1.bestaand, werkend in iemands binnenste: innige hoop, spijt;
2. in de overtr. trap innigst, het meest binnenwaarts gelegen en vandaar: diepst, verborgenst, heimelijkst: iemands innigste gedachten; zelfst.: het innigste van haar ziel;
3. diep, vast in iemands binnenste gevestigd: innige godsvrucht; dat is mijn innige overtuiging;
4. uit iemands binnenste voortkomend, warm, teder: een innige groet, kus, brief; iets innigs; waar, echt: innige blijdschap; vurig: een gebed;
5. van verbanden en verbindingen: nauw, hecht; vandaar: zeer vertrouwelijk, intiem: innige bekentenissen;
6. in godsdienstige zin: devoot, met bijgedachte aan piëtisme;
IIn. bw.,
1. wat in het binnenste gebeurt;
2. van harte, hartelijk: — met elkaar omgaan, bijzonder hartelijk en teder: iemand liefhebben;
3. in hoge mate: mooi, waar;
4. zeer dicht, nauw: verbonden.