Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

infanterie

betekenis & definitie

(het accent wisselt) [→Sp. infante, knaap, knecht], v., voetvolk, van oudsher het hoofdbestanddeel van elke legermacht.

(e) In de Slag bij Cannae telde het Romeinse leger aan voetvolk 55000 zwaar bewapenden, 8000 licht bewapenden, naast 6000 ruiters. In de vroege middeleeuwen raakte het voetvolk tijdelijk op de achtergrond door de toenemende betekenis van de ruiterij. In de Slag bij Kortrijk (1302) wist echter het Vlaamse voetvolk een verpletterende nederlaag toe te brengen aan de Franse adel, terwijl ook bij Crécy (1346) het Franse ridderleger in het Engelse voetvolk zijn meerdere moest erkennen. Door de uitvinding van het buskruit, wat tot de invoering van de haakbus (later verdrongen door het musket) leidde, onderging de bewapening, die tot dusverre bestond uit pieken en bogen, een belangrijke verandering. Hiermee deed tevens een nieuw element in de strijdwijze van het voetvolk zijn intree, nl. de samenhang tussen vuur en beweging en de wisselwerking tussen deze beide, die voorafgingen aan het oude handgemeen. Op deze beginselen is het optreden van de infanterie, die in Frankrijk in de 16e eeuw als afzonderlijk wapen werd georganiseerd, nog gebaseerd.

Het onderscheid tussen lichte en zware infanterie, waarvan eerstgenoemde meer voor de verspreide vechtwijze, laatstgenoemde daarentegen voornamelijk voor de aanval in gesloten orde werd gebezigd, is met de ontwikkeling van de vuurwapenen geleidelijk komen te vervallen en heeft thans geen recht van bestaan meer. Benamingen als musketiers, fuseliers, grenadiers, jagers e.d., die nog in de verschillende legers worden gebruikt, zijn meer te beschouwen als voortzetting en huldiging van de traditie dan als aanduiding voor een bijzondere bestemming of bewapening. De benaming tirailleur dankte haar ontstaan aan de verspreide wijze van voorwaarts gaan (tirailleren).

De infanterie beschikt door haar veelzijdige bewapening over vuuren stootkracht. Zij kan in kleine, weinig opvallende groepen opereren en kan daardoor alle mogelijkheden van het terrein benutten. Zij is het enige wapen dat in staat is in elk terrein bij elke weersgesteldheid, zowel bij dag als bij nacht, het gevecht te voeren. Zij heeft tot taak bij de aanval de vijand zo dicht mogelijk te naderen en hem daarna te vernietigen; bij de verdediging moet de infanterie het bezette terrein aan de vijand ontzeggen. Zij kan met behulp van elk soort transportmiddel worden verplaatst, kan zich ingraven, leent zich het beste tot de nachtaanval, alsmede voor het uitvoeren van infiltraties en is in staat, indien gemechaniseerd of gemotoriseerd, een snelle opmars van cavalerie-eenheden te volgen en te ondersteunen. De moderne infanterie zal normaliter het gevecht in samenwerking met tanks, genie en artillerie voeren. De gevechtsvoertuigen van de infanterie zijn daartoe ook met de vereiste verbindingsmiddelen uitgerust.

LITT. B.H.Liddell Hart, The future of infantry (1933); P.Engels, Die Infanterie (1956); R.Ernst, Die Entwicklung der Infanterie (1961); F.M.von Senger und Etterlin, Die Panzergrenadiere. Gesch. und Gestalt der mechanisierten Infanterie (1961); H.Schwartz, Gefechtsformen der Infanterie (1962); W.Rüstow, Gesch. der Infanterie (1964); H.Ringoir, De Ned. infanterie (1968).