Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

individu

betekenis & definitie

[→Lat. individuum, ongedeeld, ondeelbaar], o., in hogere stijl m. (-en, -s),

1. ondeelbaar, onscheidbaar geheel; ieder mens of dier op zichzelf beschouwd, als een zelfstandig deel van de soort, enkeling, eenling (e): bij bepaalde individuen komt dit voor, maar het is geen kenmerk van de soort;
2. (minachtend) persoon, vent: hij was een raar van zo’n — kun je alles verwachten.

(e) Individu is een eenheid die zonder verstoring van het wezen niet gedeeld kan worden. Aanvankelijk stond de onmogelijkheid van fysisch-kwantitatieve deelbaarheid op de voorgrond (in de zin van atoom, dat eveneens het onsplijtbare aanduidt), later trad het aspect van kwalitatieve zelfstandigheid op de voorgrond. In de biologie is een individu een organisme dat met een zekere zelfstandigheid kan optreden, d.w.z. een min of meer gesloten totaliteit van functioneel op elkaar betrokken delen (waarbij het geheel meer is dan de som van de delen), hoewel de zelfstandigheid van dit geheel ten opzichte van de omgeving vanzelfsprekend slechts een relatieve is. Groot is in de westerse traditie de betekenis van het individu-begrip op politiek-sociaal, filosofisch en ethisch-religieus gebied; het begrip slaat dan op de politiekmondige, in zedelijk opzicht geëmancipeerde mens, op het scheppende Ik van het filosofisch idealisme, op de autonome, in eigen geweten of geloof verantwoordelijke persoonlijkheid. →individualisme.