Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

impuls

betekenis & definitie

[→Lat.], m. (-en), eerste stoot die een beweging meedeelt; (mechanica) hoeveelheid van kracht of hoeveelheid van beweging (produkt van massa en snelheid van een lichaam) (e); (elektronika); (ook: puls), een kortstondige verandering van de elektrische toestand in een circuit met het doel een signaal over te brengen; (fysiologie), (ook: actiepotentiaal, actiestroom, zenuwimpuls), wat door een zenuw als gevolg van een prikkeling overgebracht wordt (e); aandrift, drang, prikkel, aansporing, beweeggrond; een nieuwe krijgen, opnieuw in beweging gezet, tot leven gebracht worden; onder van, aangezet door; (met betrekking tot geestelijke werkzaamheid) aandrift, drang, prikkel, aansporing, beweeggrond.

(E) FYSIOLOGIE. Een impuls is een lokaal in een zenuwvezel optredend proces, bestaande in een plotselinge ompoling (depolarisatie) van het elektrisch potentiaalverschil tussen de binnenen buitenzijde van het membraan dat de zenuwvezel omhult. Deze depolarisatie is het gevolg van een plotselinge permeabiliteitsverandering van het membraan, die gepaard gaat met een vergroting van zijn elektrische geleidbaarheid. De ompoling duurt veelal niet langer dan 0,5 ms, waarna onmiddellijk een herstel inzet van de oorspronkelijke toestand, de rustpotentiaal, waarbij de binnenzijde van het membraan negatief is ten opzichte van de buitenzijde. De rustpotentiaal wordt voortdurend actief door bepaalde processen in het membraan zelf (enzymatische ionenpomp) in stand gehouden. Na het passeren van een impuls is de zenuwvezel ter plaatse niet meteen weer prikkelbaar: de herstelfase (refractaire periode) duurt, afhankelijk van de diersoort, minstens 1-10 ms.

Impulsen kunnen uitsluitend worden opgewekt doordat de rustpotentiaal in voldoende mate verlaagd wordt, niet door verhoging (hyperpolarisatie) ervan. De plaatselijke elektrische ladingsverandering plant zich in beide richtingen langs de zenuwvezel voort (→impulsgeleiding) met een snelheid die sterk varieert met de vezeldikte (5 cm—100 m per seconde) en met een amplitude die onafhankelijk is van de stimulatiesterkte (→alles-of-niets-reactie). Dit gaat door totdat de impuls een →synaps moet passeren: deze laat impulsen slechts in één richting door; hierdoor ontstaat een éénrichtingsverkeer. Impulsen ontstaan niet primair in zenuwvezels, maar in ermee verbonden zenuwcellen of zintuigcellen. Meestal treden de impulsen niet geïsoleerd op, maar in de vorm van kortere of langere series, de zgn. impulstreintjes. Op deze wijze worden zowel impulsen van de zintuigen naar het centraal zenuwstelsel overgebracht, als bevelen vandaar naar de klieren en spieren. Het begrip impuls dient wel onderscheiden te worden van →prikkel. →elektrofysiologie, →rustpotentiaal, →zenuwcel.

MECHANICA. De impuls van een kracht F die gedurende een tijd twerkt op een punt, is het produkt Ft.Als de kracht veranderlijk is dan is de impuls:

∫ F dt (→integraal).

De impuls van een punt, ook: hoeveelheid van beweging, symbool p, is het produkt van zijn massa m met zijn snelheid v : p = mv. Zowel de impuls van een kracht als de impuls van een punt zijn vectoren. Om de impuls van een uit vele stoffelijke punten samengesteld lichaam te vinden, wordt de impuls van de afzonderlijke punten vectorieel opgeteld. PSYCHOANALYSE. Hier wordt het woord impuls gebruikt als uiting van de menselijke driften. Een impuls kan worden geactiveerd, afgeweerd, gesublimeerd, verdrongen, onderdrukt. Volgens de psychoanalytische theorie worden →afweermechanismen door het ik gebruikt om te verhinderen dat ongewenste impulsen in het bewustzijn komen.