Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

ideologie

betekenis & definitie

v. (-ën), 1. (weinig gebruikt) ideeënleer, wetenschap van de gronden van de kennis;

2. ideële theorie van een stelsel; thans m.n.: stelsel vanwaarden, normen, cognities die doorgaans een gesloten geheel veronderstellen, welk stelsel zich, door een expliciete verklaring van een zekere mensen maatschappijbeschouwing op te stellen, in feite richt op de rechtvaardiging dan wel de handhaving van een bepaalde machtsstructuur binnen de maatschappij of binnen bepaalde maatschappelijke groeperingen (e).

(e) De term ideologie werd voor het eerst gebruikt door de Franse filosoof A.L.C.Destutt de Tracy in Éléments didéologie (1804), waarin hij een leer der ideeën ontwikkelde. Uitvoeriger en consequenter werd het begrip beschreven door Karl Marx in Die deutsche Ideologie (1845; voll. uitg. 1931). Hierin definieerde hij ideologie als het geheel van waarden en opvattingen waarmee de heersende klasse haar eigen macht rechtvaardigt. Dit voert volgens Marx tot een zekere bevangenheid, met als direct gevolg vervreemding. De menselijke ideeënwereld wordt in dit geval bepaald door een vals bewustzijn aangaande de ware werkelijkheid. Marx stelt dat bevrijding uit deze schijnwereld slechts te bereiken is door de verwerkelijking van het socialisme.

Deze functionele benadering van het begrip ideologie was voor Karl Mannheim aanleiding om in Ideology and Utopia (1936) ideologie te omschrijven als ‘het geheel van ideeën en cognities dat gericht is op de handhaving van de bestaande machtsstructuur’. De ideeënwereld die zich inzet voor de verandering van deze structuur noemde Mannheim ➝utopie. Dat deze leer tot inconsequenties kan leiden werd m.n. aangetoond door T.Geiger, die in Ideologie und Wahrheit (1953) tot een scherpere omlijning wilde komen en ideologie omschreef als ‘de uitingen van bepaalde levensen wereldbeschouwingen, gericht op bepaalde onderwerpen, welke uitingen zich als doctrine manifesteren, die voor overdracht vatbaar is’. Geiger legde tevens de relatie tussen ideologie en mentaliteit en toonde daarbij aan dat de eerste door de laatste beïnvloed wordt. Hoezeer ook ideologen van bevangenheid beticht kunnen worden, toch vroeg Geiger aandacht voor het verschijnsel dat zij hun gedachtenwereld als waar ervaren. Een belangrijke functie van de ideologie is de verhullende werking die vaak van haar uitgaat, waardoor mensen in staat gesteld worden hun behoefte aan zekerheid en geborgenheid te bevredigen en zich tegen een ‘bedreigende buitenwereld’ met haar ‘afwijkende invloeden en gedachten’ af te schermen.

LITT. K.Marx, Die deutsche Ideologie (1845; voll. uitg. 1931); K.Mannheim, Ideology and Utopia (1936); J.de Kadt e.a., Ideologie en samenleving (1950); T.Geiger, Ideologie und Wahrheit (1953);

Bell, The end of ideology (1960); C.A.Emge, Das Wesen der Ideologie (1961); N.Birnbaum (red.), The sociological study of ideology (1962); J. Baron, Was ist Ideologie? (1964); E.Hölzle, Idee und Ideologie (1969); M.Mark, Modern ideologies (1973); J.B.Starr, Ideology and culture (1974); H. Bershady, Ideology and social knowledge (1974); H.M.Drucker, The political uses of ideology (1974);

de Crespigny en J.Cronin (red.), Ideologies of politics (1975).