Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

huwelijk

betekenis & definitie

i. o. (-en),

1. echtverbintenis, echtvereniging; de wettelijke geregelde, formeel bekrachtigde levensgemeenschap tussen man en vrouw met als doel een blijvende gemeenschap voor alle levensomstandigheden (e); ook de plechtigheid waarbij deze overeenkomst wordt gesloten: een — sluiten; een meisje ten vragen; een gemengd -, van partners met verschillende geloofsovertuigingen; een — voltrekken, het op wettelijke wijze doen plaatshebben; een wettig -, volgens de wettelijke voorschriften gesloten, door de wet erkend; bij volmacht,

met de handschoen, waarbij een van de partijen niet zelf aanwezig is, maar door een gevolmachtigde vertegenwoordigd wordt; een — over de puthaak, niet wettig gesloten; een — stuiten, de voltrekking ervan op de in de wet bepaalde wijze en in de wet omschreven gronden voorlopig beletten, totdat de rechter daarover uitspraak zal hebben gedaan; een — uit liefde, in tegenstelling tot een huwelijk uit berekening of om het geld; zij doet een goed —, huwt met iemand van aanzien en vermogen, met iemand die een flink inkomen heeft; zij brengt niets mee ten —, zij heeft geen geld; een kind, buiten — geboren, een onwettig kind;

2. de toestand van gehuwd te zijn; tijdens zijn eerste -; goederen staande het — verkregen, terwijl men gehuwd is; in het treden, een echt aangaan; dubbel —, bigamie;

II. bn., in de uitdr.: de huwelijke staat, het huwelijk.

(e) CULTURELE ANTROPOLOGIE. Het huwelijk wordt omschreven als een sociaal-juridisch erkende relatie tussen meestal één man en één vrouw, waaraan bepaalde rechten en verplichtingen verbonden zijn. Op welke rechten en plichten het accent ligt, is van cultuur tot cultuur weer anders. Weliswaar regelt het huwelijk in zeer vele maatschappijen de seksuele relatie van de echtgenoten, hun woonplaats en hun economische betrekkingen, alsmede beider relatie tot de kinderen, maar overigens is de interculturele variatie zeer groot. Ook is het huwelijk niet altijd een betrekking tussen één man en één vrouw: sommige Afrikaanse samenlevingen kennen het huwelijk tussen twee vrouwen. Voor het huwelijk van één vrouw met meer mannen: Todas, Marquesas Eilanden. Bij de Nayar is het huwelijk niet veel meer dan een bruiloftsritueel.

In bijna 20 % der maatschappijen die als zodanig in de cultureel-antropologische litteratuur zijn geklassificeerd, is slechts het monogame huwelijk toegestaan, in 80 % komt ook het polygyne huwelijk voor (één man met meer dan één vrouw), in 1 % het polyandrische huwelijk (één vrouw met meer dan één man). Daar waar het polygame huwelijk (polygyn of polyandrisch) toegestaan is, is toch altijd slechts een minderheid der huwelijken inderdaad polygaam. Men onderscheidt gematigde polygamie (de man kan meer dan één vrouw tegelijk hebben, de vrouwen kunnen haar echtgenoten volgens bepaalde regels verlaten), absolute polygamie (de vrouw is gedwongen haar seksuele betrekkingen gedurende haar hele leven uitsluitend te richten op haar echtgenoot, terwijl hij daarentegen nog andere huwelijkspartners kan hebben), gematigde monogamie (slechts één partner geoorloofd, maar beiden kunnen de verbintenis volgens bepaalde regels opheffen, vooral bij blijvende verwisseling van partner, ‘monogamie in serieschakeling’), absolute monogamie (huwelijk tussen één man en één vrouw: de vrouw is levenslang seksueel gebonden aan haar echtgenoot, van wie hetzelfde verwacht wordt). Bijzondere vormen van polygamie zijn de sororale polygynie, waarbij een man gehuwd is met twee of meer zusters, en het leviraat, waarbij een man huwt met de vrouw van zijn overleden broeder.

Naar plaats van vestiging onderscheidt men het patrilokale huwelijk (de vrouw vestigt zich bij de familie van haar man), matrilokale huwelijk (de man vestigt zich bij de familie van zijn vrouw), avunculokale huwelijk (man en vrouw vestigen zich bij de broer van zijn moeder), bilokale huwelijk (zij vestigen zich bij een der families naar keuze of om de beurt bij de ene en bij de andere) en neolokale huwelijk (apart van hun beider families).

Er is geen maatschappij waar een man mag huwen met onverschillig welke andere vrouw (➝ incest, ➝ exogamie); anderzijds zijn er in vele samenlevingen voorkeurs-huwelijken. Zo komt bij Australische stammen, alsook in Melanesië en hier en daar in Afrika het ruil-huwelijk voor: twee familiegroepen wisselen huwelijkspartners uit, waarbij een man trouwt met de zuster van zijn eigen zusters echtgenoot. Veel vaker komt voor het zgn. cross-cousinhuwelijk, waarbij een man trouwt (c.q. bij voorkeur moet trouwen) met moedersbroedersdochter of vaderszustersdochter (terwijl meestal een huwelijksverbod bestaat met moederszustersdochter en vadersbroedersdochter, de zgn. parallel cousins). In een aantal maatschappijen treft men nog het zgn. geesten-huwelijk aan: wanneer een man sterft zonder legitieme afstammelingen, gelden de kinderen die zijn vrouw bij een andere man krijgt als de zijne. LITT. M.Mead, Male and female (1950); H.Fischer, Huwelijk en huwelijksmoraal bij vreemde volken (1952); P.Bahannan en J.Middleton (red.), Marriage, family and residence (1968); W.Grottanelli (red.), Het leven der volken IX (1970). SOCIOLOGIE. Er is reden om aan te nemen dat in het bestaan van de menselijke soort het huwelijk een gegevenheid is, daar men bij de onderzoekingen naar de herkomst ervan steeds op enigerlei vorm van huwelijk is gestuit, hoe ver men ook terugging in het verleden. 19e-eeuwse theorieën als zou het huwelijk zich ontwikkeld hebben uit een vorig stadium van promiscuïteit e.d. zijn onhoudbaar gebleken.

Zolang een schriftelijke overlevering te vinden is, stuit men ook op verklaringen van het doel en nut van het huwelijk, maar meestal zijn dit rationalisaties binnen het vlak van een bepaalde levensbeschouwing. Zeer hardnekkig is de opvatting als zou het huwelijk er zijn om kinderen voort te brengen, hoewel men gevoeglijk kan aannemen dat er buitenechtelijke kinderen in alle tijden geboren zijn en zullen worden. Ook de these als zou de instandhoudingsdrift van de soort de motiverende oorzaak zijn wordt sterk bekritiseerd, vanwege de algemene twijfel aan dergelijke sociaal gedifferentieerde drifttheorieën. Voor wat de (in vergelijking tot het dier) bijzonder lange kindfase van de mens betreft, die de moeder dwingt tot een vele jaren durende verzorging: dit biologisch feit wordt vooral in verband gebracht met het instituut van het gezin (➝ gezinssociologie). Dit veronderstelt de duurzame binding tussen moeder en nakomelingschap, waarin ter wille van bestaanszekerheid en levensonderhoud de vader betrokken wordt. Hieruit volgt dat de functies van het huwelijk die de seksualiteit normeren, pas in tweede instantie aan de orde komen.

Gezin en huishouding dienen als instellingen duidelijk te worden onderscheiden van het huwelijk. Het vermoeden bestaat dat het huwelijk als instelling vooral dient te worden gezien in relatie met de continuïteit in de bestemming van de aanvankelijk zo schaarse materiële hulpmiddelen waarmee men zich in de strijd om het bestaan te weer kon stellen, zoals werktuigen, wapens, hutten, vaatwerk, vee, grond. Als zulk een sociaal continuüm óver het afsterven van de individuen heen fungeerde de familie of althans een soortgelijke erfeenheid. Vanuit dergelijke verwantschapseenheden ontwikkelden zich institutionele vormen die intern de voortzetting ervan garandeerden en tegelijkertijd extern de ‘leverantie’ van de daartoe nodige personen met andere eenheden op wederkerigheidsbasis regelden. Zowel het overwegend publieke karakter van het huwelijk, en de soms verregaand beperkende voorschriften die de verwantschapseenheden welke de partners leveren jegens elkaar in acht hebben te nemen, alsook de stringente verbinding tussen huwelijk en erfrecht, wijzen op een mogelijk verband in deze richting.

Zijn maatschappelijke stabiliteit dankt het instituut van het huwelijk vooral aan de met het voorgaande samenvallende mogelijkheid tevens te functioneren als toekomstige garantie voor het instituut dat de verantwoordelijkheid en zorg voor de jonge kinderen betracht, nl. het gezin. Deze functie is in vrijwel de meeste gevallen verbonden met de juist door het bestaan van een verwantschapseenheid mogelijk gemaakte andere functie, nl. die van het huishouden als de dagelijkse verzorging van het levensonderhoud. Deze laatste twee vitale functies zijn verbonden gebleven, nadat de betekenis van de familie goeddeels was verdwenen en haar economische produktieve functie was overgenomen door een wereldeconomie, die gebaseerd is op een geformaliseerd arbeidsproces van bedrijfseenheden welke bestaan uit afzonderlijke en niet familiaal verbonden individuen. In de loop van deze ontwikkeling zijn de huwelijksrelaties onder invloed gekomen van een sterke psychische waardering en affectieve geladenheid. [prof.dr.J.S.van Hessen] RECHT. In Nederland erkent de wet het wereldlijk of burgerlijk huwelijk. Godsdienstige plechtigheden in verband met het huwelijk mogen pas plaatsvinden na voltrekking van het burgerlijk huwelijk. Verder bemoeit de wet zich niet met het kerkelijk huwelijk; zou een huwelijk alleen kerkelijk zijn gesloten, dan wordt de daarop volgende samenleving juridisch beschouwd als een concubinaat.

Voor de huwelijkssluiting gelden een aantal vereisten, die gesplitst kunnen worden in uitwendige en inwendige vereisten. De uitwendige hebben betrekking op de in acht te nemen formaliteiten, de inwendige slaan op de persoon van de huwelijkspartners en kunnen weer worden onderscheiden in absolute en relatieve. De absolute gelden voor alle partners met wie men wil trouwen, de relatieve betreffen alleen bepaalde huwelijkspartners en houden in het afwezig zijn van bepaalde beletselen.

De absolute inwendige vereisten zijn:

1. de vrije toestemming (de draagwijdte beseffen van hetgeen men verklaart);
2. de door de wet vereiste leeftijd van 16 jaar voor de vrouw en 18 jaar voor de man, behoudens dispensatie van de Kroon wegens ‘gewichtige redenen’;
3. het ongehuwd zijn van de partners;
4. (alleen betrekking hebbend op de hertrouwende weduwe) het in acht nemen van een termijn van 306 dagen sinds de dood van de vroegere echtgenoot, afgezien van enkele uitzonderingen (➝ hertrouwen);
5. de door de wet vereist gestelde toestemmingen (zie hierna).

De relatieve inwendige beletselen zijn:

1. de te nauwe verwantschap (bloedverwantschap in de rechte lijn, aanverwantschap in de rechte lijn en broers en zusters);
2. (tussen personen wier huwelijk tussen hen door echtscheiding is ontbonden) het in acht nemen van een termijn van een jaar sinds de ontbinding van hun vroeger huwelijk. Bij de invoering van het nieuwe boek I van het BW (1.1.1970) is het verbod vervallen van een huwelijk tussen personen wier overspel bij rechterlijk gewijsde was vastgesteld en ook het beletsel voor een huwelijk tussen oom en nicht, tante en neef, schoonbroer en schoonzuster.

Indien de huwelijkssluiting plaatsvindt zonder dat aan alle daarvoor te stellen eisen is voldaan, kan vernietiging van het gesloten huwelijk gevorderd worden. Indien de aangifte van een dergelijk huwelijk is afgekondigd, kan het te sluiten huwelijk door middel van stuiting worden voorkomen, hetgeen geschiedt door het doen uitbrengen van een exploit van stuiting aan de ambtenaar van de burgerlijke stand.

De toestemmingen die voor het sluiten van een huwelijk vereist zijn, gelden alleen voor het huwelijk van een minderjarige of een onder curatele gestelde. Minderjarigen hebben voor hun huwelijk toestemming nodig van hun ouders en, indien zij onder voogdij staan, van hun voogd en hun toeziende voogd. Alleen de ouders die het ouderlijk gezag uitoefenen, hebben een vetorecht. De toestemming van alle anderen kan worden vervangen door een toestemming van de kantonrechter. De toestemming van grootouders is geheel vervallen, evenals de toestemming van ouders voor het huwelijk van hun meerderjarige kinderen. Een geestelijk gestoorde kan een huwelijk sluiten, doch heeft hiervoor toestemming nodig van de kantonrechter, ook indien hij onder curatele staat; in het laatste geval hoort de kantonrechter zowel de curator als de toeziende curator.

De toestemming van de ouders van een minderjarige moet gegeven worden op grond van hun ouderschap en niet op grond van de ouderlijke macht. Ook ouders die uit de ouderlijke macht zijn ontzet of ontheven moeten hun toestemming geven. Alleen voor het vetorecht is het uitoefenen van het ouderlijk gezag vereist. Ook een geestelijk gestoorde ouder moet zijn toestemming geven, tenzij hij niet in staat is zijn wil te bepalen, [prof.mr. W.Hellema] In België is het huwelijk een plechtig contract in die zin dat, aangegaan voor de ambtenaar van de burgerlijke stand, die het voltrekt, tussen man en vrouw die hun levens er bij verenigen, het niet kan gesloten worden zonder de vrije toestemming der partijen doch mits naleving der wettelijke formaliteiten, terwijl die vereniging tevens uitsluitend uit een wereldlijke akte voortspruit, af gezien van elke eventueel daaropvolgende inzegening.

Het BW stelt bepaalde vereisen voor het aangaan van een huwelijk:

1. lichamelijke bekwaamheid, m.n. het verschil van sekse, alsook een zekere geslachtsrijpheid of huwbaarheid: ten minste 18 jaar voor de man en 15 jaar voor de vrouw (de koning kan dispensatie van leeftijd verlenen);
2. toestemming der echtgenoten, door de ambtenaar van de burgerlijke stand plechtig ontvangen, zodat huwelijk van een waanzinnige of een uit zijn rechten ontzette persoon nietig zou zijn, doch niet het huwelijk van een niet-ontzette krankzinnige (behoudens het bewijs dat deze niet helder van geest was op het ogenblik van het huwelijk). Wat het gebrek in de toestemming betreft aanvaardt de wet enkel de dwaling omtrent de lichamelijke of de burgerlijke identiteit van de persoon, en het lichamelijk of zedelijk geweld als mogelijke redenen tot nietigverklaring van het huwelijk, echter niet het bedrog. Schijnof geveinsd huwelijk is ook vernietigbaar wanneer bewezen wordt dat het enkel werd aangegaan om een ongeoorloofd of onzedelijk doel te bereiken, of met het enig oogmerk dwingende wetsbepalingen, die de openbare orde raken, te ontduiken, echter niet om een zedelijk en wettelijk aanvaardbaar uitwerksel te bekomen, b.v. om aan wegvoering door de vijand te ontsnappen (wet van 14. 11.1947);
3. instemming der ascendenten:
a. ingeval van minderjarigheid van het kind, wordt instemming van vader en moeder vereist. Is een der ouders overleden, afwezig of in de onmogelijkheid van zijn wil te doen blijken, dan volstaat de instemming van de ander; zijn beiden overleden enz. dan treden de grootvaders en grootmoeders in hun plaats op; zijn deze het niet eens, dan geldt dit verschil als toestemming; bij gebrek aan ascendenten, beslist de familie. Wanneer de toestemming tot het huwelijk van een minderjarig kind wordt geweigerd, kan de jeugdrechtbank, op vordering van de procureur des konings, het kind toestemming verlenen om een huwelijk aan te gaan, als zij de weigering een misbruik acht te zijn (art. 13.2 Wet Jeugdbescherming 8.4.1965);
b. meerderjarige wettige kinderen die de volle leeftijd van 25 jaar niet hebben bereikt zijn gehouden, de raad in te winnen van hun vader en moeder, tenzij deze in de onmogelijkheid verkeren van hun wil te doen blijken (➝ akte van eerbied). Bovendien moet het minderjarige geadopteerde kind toestemming hebben van de adoptant, en een actief beroepsmilitair die van de minister van Landsverdediging.

In de rechte linie is het huwelijk verboden tussen als wettige of onwettige bloedverwanten in opgaande en neerdalende linie, en de aanverwanten in dezelfde linie. Dit verbod geldt ook voor adoptieve verwanten. In de zijlinie is het huwelijk verboden tussen wettige of onwettige broeder en zuster en de aanverwanten in dezelfde graad, tussen oom en nicht, tante en neef. Ten aanzien van laatstvermelde aanverwanten, alsook ten opzichte van schoonbroeder en schoonzuster, kan de koning dit verbod opheffen. Rechten en plichten van de echtgenoten zijn geregeld in de wetten van 30.4.1958 en 14.7. 1976. ➝ gezinsbescherming, ➝ huwelijksvoorwaarden. [prof.dr.J.Matthijs] GODSDIENST. Jodendom. Twee talmoedische uitspraken typeren het huwelijk volgens de joodse opvatting: ”Wie zijn vrouw liefheeft als zichzelf, haar eert meer dan zichzelf en zijn kinderen op de echt-goede weg doet gaan, diens huis is het huis, waar het volledig-goede zetelt”; “Alleen ter wille van de vrouw zendt God zijn zegen in het huis”. Het joodse huwelijk heeft de vereniging van twee levens ten doel: van de mannelijke wijze en van de vrouwelijke wijze van levensvorming, die pas te zamen de menselijke levensvorming uitmaken.

Voorts: de heiliging (de joodse term voor huwelijkssluiting is heiliging en de huwelijksformule luidt: nu wordt gij mij geheiligd) van de seksuele gevoelens, opdat zij alleen worden gebruikt tot het doel waartoe God ze heeft gegeven: kinderen voortbrengen en opvoeden. In het gezin alleen is de mens volledig mens en krijgen mensheid en geloof hun uiteindelijke bestemming. “Niet de man zonder de vrouw en niet de vrouw zonder de man en niet beiden zonder Gods gevoelde tegenwoordigheid”. De wederzijdse liefde, hoe sterk die ook kan zijn, staat altijd ten achter bij de harmonische heiliging in het huwelijk.

Christendom. De christelijke theologie heeft het huwelijk altijd beschouwd als door God ingesteld en door Christus hersteld in zijn oorspronkelijke bedoeling van monogaam en onverbrekelijk (Matt. 19,4 vlg.), tenzij in geval van overspel (Matt.19,9).

Onder invloed van de apostel Paulus zag men het huwelijk als beeld van de verhouding tussen Christus en zijn Kerk (Ef.5,22) en achtte de oude Kerk de ongehuwde staat van een hogere orde dan het huwelijk (1 Kor.7); deze laatste opvatting bleef in de Rooms-Katholieke Kerk bewaard, maar werd door de Reformatie prijsgegeven.

In de rooms-katholieke traditie wordt een ten overstaan van de Kerk gesloten huwelijk gezien als een van de zeven door Christus ingestelde sacramenten, dat genade geeft aan man en vrouw en als zodanig alleen door de dood ontbonden kan worden. Man en vrouw dienen elkaar dit sacrament toe, ten overstaan van een priester en twee getuigen. Onder invloed van het canonieke recht werd het huwelijk sinds de 12e eeuw steeds meer beschouwd als een voor de Kerk gesloten contract, dat de nodige rechten en plichten met zich meebrengt en dat omgeven is met eigen kerkrechtelijke bepalingen (➝ echtscheiding). Sinds het Tweede Vaticaans Concilie (1962—65) wordt het huwelijk weer vooral gezien als leefgemeenschap, waarbinnen ook de seksualiteit een duidelijke herwaardering heeft verkregen.

De reformatorische kerken verwierpen de opvatting van het huwelijk als sacrament, maar beschouwen het krachtens Gods wil toch als voor het leven gesloten, hoewel echtscheiding bij duurzame ontwrichting geoorloofd is. Het huwelijk behoort tot de bevoegdheden van de staat; een voor de wettige overheid gesloten huwelijk kan echter kerkelijk worden ingezegend. LITT. J.Rinzema, Huwelijk en echtscheiding in bij-bel en moderne samenleving (1961); A.Knoll, Kath. Kirche und scholast. Naturrecht (1962); E.Schillebeeckx, Het huwelijk, aardse werkelijkheid en heilsmysterie (1963); F.Leist, Liebe, Geschlecht, Ehe (1968); U.Mosiek, Kirchl. Eherecht unter Berücksichtigung der nachkonzil. Rechtslage (1968); F.Henrich en V.Eid (red.), Ehe und Ehescheidung (1972).

GESCHIEDENIS. De geschiedenis van het huwelijk valt uiteen in evenzoveel geschiedenissen als er volken, beschavingen en cultuurfasen hebben bestaan en nog voorkomen; hierbij wordt nog af gezien van verder daarin aan te brengen schakeringen als sociale geslaagdheden, geografische regio’s en religieuze stromingen (➝ heilig huwelijk). Dergelijke historische overzichten tonen een bonte reeks van verschillen naar zeden, gewoonten, riten, rechtsregels en opvattingen. Vanuit het eigen Westeuropese cultuurbesef wordt daarbij een ruime verbeeldingskracht gevraagd om als vreemd ervaren verschijnselen als sociale instituties te kunnen begrijpen. Tot dit soort verschijnselen behoort b.v. een instelling als het koophuwelijk, waarbij voor een van beide partners een som moet worden betaald, die soms door loven en bieden tot stand komt; of b.v. het roofhuwelijk, waarbij de jongeman, soms in groepsverband, zijn toekomstige partner met geweld, al of niet oogluikend toegestaan, meevoert om zo een beslissing te forceren. Daarnaast zijn er instellingen als het kinderhuwelijk, d.w.z. het op een zeer jeugdige leeftijd regelen van het huwelijk door de families, en het groepshuwelijk, waarbij diverse mannen en vrouwen door elkaar als legitiem beschouwde seksuele relaties cultiveren.

Nog meer verscheidenheid vertonen ritueel en rechtsregels als begeleidingsverschijnselen van huwelijk en huwelijksvoltrekking. Vooral het ius primae noctis spreekt daarbij sterk tot de verbeelding; d.i. het recht van een stam-of familiefunctionaris om in de eerste huwelijksnacht via een coïtus de bruid te defloreren. In hoeverre hier meer van een legendarische dan van een reële rite sprake is geweest blijft overigens een vraag. De instelling dat de weduwe zich na de dood van haar man met het lijk moet laten verbranden, als beëindigingsritueel van het aardse huwelijk, behoort wel tot de (historie geworden) realiteit.

De eis dat de verscheidenheid van verschijnselen telkens dient te worden begrepen vanuit de eigen sociale en culturele context, geldt ook voor de geschiedenis van het huwelijk binnen de Westerse cultuurkring. Het christendom heeft bijgedragen tot een zekere gelijkmaking in de diversiteit van huwelijksvormen. Toch dient men de geschiedenis van de kerkelijke leer inzake het huwelijk over een periode van 2000 jaar niet te zien als één doorlopende gelijkblijvendheid van opvattingen. In de nuancering en uitwerking van haar leer volgde de kerk dikwijls meer bestaande opvattingen dan dat zij eigen, los van de diverse concrete situaties geldende, leerstellige uitspraken formuleerde en verkondigde. Voor deze geschiedenis zowel als de overeenkomstige van andere volken, beschavingen en religies geldt trouwens, dat de ingreep in seksuele relaties vanwege gemeenschapsinstellingen als overheid, traditie, geloof en publieke opinie, als een veel meer getolereerde zo niet vanzelfsprekende aangelegenheid werd beschouwd dan het geval is in de 20e eeuw, waarin seksuele relaties een uitgesproken geprivatiseerd en strikt interpersoonlijk karakter dragen. Dergelijke ingrepen zijn vooral onder de naam van seksuele taboes bekend geworden en werden in toenemende mate door de christelijke kerken als gedragsregels voor het huwelijk voorgeschreven.

Tegenover de wisselingen, onduidelijkheden en tegenspraken, die in dit opzicht de geschiedenis van de kerkelijke huwelijksopvattingen kenmerken, staat, dat monogamie en onontbindbaarheid van het huwelijk, althans tussen christenen gesloten, duurzame zij het ook niet steeds consequent volgehouden thema’s zijn gebleven van de officiële leer. De eeuwenlange verkondiging vanwege het christendom heeft weliswaar geleid tot een zekere gemeenschappelijkheid in normen, verwachtingen en waarderingen met betrekking tot de huwelijksbeleving, maar geenszins tot een algehele nivellering van het huwelijk als sociale institutie. De geschiedenis van het huwelijk sedert het begin van de christelijke jaartelling is aldus goeddeels de historie van de culturele homogenisering enerzijds en het standhouden van allerlei sociale, regionale en nationale bijzonderheden anderzijds. Deze historische tendens zet zich in zekere zin voort in de 20e eeuw, m.n. na de Tweede Wereldoorlog; onder invloed van de universele werking van de massamedia worden de Europese huwelijksopvattingen in versterkte mate geconfronteerd met de variëteit van huwelijksvormen van andere culturen.

[prof.dr.J.S.van Hessen] LITT. J.Braddock, The bridal bed (1960); A.Mühr, Das Buch der Ehe (1965); J.van Ussel, Geschiedenis van het seksuele probleem (1968); E.Westermarck, A short hist. of human marriage (1968) ; G.A.Kooy, Het huwelijk in Nederland (1969); J. Bernard, The future of marriage (1972); H.P.Dreitzel, Family, marriage and the struggle of the sexes (1974).