Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

huik

betekenis & definitie

[→Fr. huque], v./m. (-en),

1. (hist.) lange mantel zonder mouwen die door mannen en vrouwen gedragen werd (e): de naar de wind hangen, (eig.) zodat men tegen de wind beschut is; (fig.) van partij veranderen als de omstandigheden dit raadzaam, voordelig schijnen te maken; kinderen onder de trouwen, vóór het huwelijk geboren kinderen wettigen door opvolgend huwelijk (trouwen slaat op het kind; een wettig kind is een getrouwd kind, d.w.z. uit gehuwde ouders); bij zon huwelijk placht de vrouw vroeger die kinderen onder de huik mee te brengen; vandaar huikof mantelkinderen; (fig.) dekmantel;
2. soort hoes, gebruikt op vaartuigen om het grootzeil te beschermen als het op de giek is gebonden; dekzeil;
3. het huikje, het losse kapje of mutsje dat het deksel van de zaaddoos van de bladmossen omhult;
4. werktuig van hout met de vorm van een ton of een klok, gebruikt voor tenuitvoerlegging van een straf (e).

(E) CRIMINALISTIEK. De houten huik als strafmiddel had aan de bovenzijde een gat waardoor het hoofd van de veroordeelde gestoken kon worden. Het lichaam werd door de huik bedekt. De straf bestond hierin, dat de veroordeelde de huik in het openbaar een bepaalde tijd of langs een bepaalde weg moest dragen. Tot in de 18e eeuw was deze straf in de Nederlanden in zwang. KLEDING. De huik was mode inde 16e—17eeeuw.

Zij was een klokvormige mantel, die op het hoofd werd gedragen. De ruimte in de stof was bijeengerimpeld en vormde door middel van baleinen een handvat, dat het aanen afdoen van de huik vergemakkelijkte.