[Fr., afleiding onbekend], v. (-s), ruimvallend overkleed voor man en vrouw uit de eerste helft van de 15e eeuw.
(e) Toen de houppelandes in de mode kwamen, waren zij slepend en hadden wijde mouwen. De geconfectioneerde orgelpijpplooien aan de vooren achterzijde van de lange en (later) de korte houppelandes, weerspiegelden als het ware de bundelpijlers van de laatgotische architectuur, evenals de uitgehakkelde randen aan mouwen en zoom. De houppelande had een opstaande kraag, vaak in combinatie met het boord van het onderbuis bij de man. De vrouw droeg de gordel hoog, de man daarentegen laag op de heup of op taillehoogte. Later ging men de lichaamsbouw accentueren, en kwam de nadruk bij de man te liggen op brede schouders en smalle heupen. Tevens werd de houppelande voor de man korter, zodat de benen weer zichtbaar werden. Bij de vrouw werd de welving van de buik geaccentueerd.