Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

hotel

betekenis & definitie

[→Fr. hôtel], o. (-s),

1. gemeubileerde inrichting waar reizigers tegen betaling huisvesting en verzorging kunnen krijgen (e);
2. volgens Frans spraakgebruik sedert het begin van de 15e eeuw het stadswoonhuis (m.n. in Parijs) van een aanzienlijk persoon of het gebouw van een gezantschap;
3. in Frankrijk groot gebouw bestemd voor een openbare instelling, b.v. het Hôtel des Monnaies (de Munt), Hôtel-Dieu (het belangrijkste ziekenhuis van o.a. Beaune, Parijs).

(e) Het kenmerkende van een hotel is de logiesverstrekking. Sedert ca.1950 is de voorheen vanzelfsprekende verzorging niet altijd aanwezig: een hotel garni verstrekt naast logies slechts ontbijt. De logiesverstrekkende bedrijven onderscheidt men in hotel, hotel garni, hotel-restaurant, hotel-café, hotel-café-restaurant en pension. Naar de bedrijfsaard onderscheidt men ook wel hotels met jaarbedrijf en seizoensbedrijf.

Naarmate de mensen meer gingen reizen, ontstond op de rustplaatsen langs de wegen en op eindbestemmingen een behoefte aan onderkomens voor de nacht en een zekere verzorging; de eerste professionele logiesgelegenheden ontstonden aan de belangrijkste verkeerswegen en -knooppunten. In Europa werd aan reizigers vaak gastvrijheid verleend door kloosters (vele abdijen beschikten daartoe over een hôtellerie). De hôtellerie is reeds van betrekkelijk oude datum, zij het in de vorm van logement, herberg, taveerne. Was het bedrijf langs de wegen typisch op passanten gericht, het stadsbedrijf legde zich toe op gasten die langer bleven. Het stadsbedrijf won aan betekenis door de komst van de spoorwegen (massareizigersvervoer) in de 19e eeuw, m.n. het stationshotel. Het →toerisme, aanvankelijk een privilege van de zeer welgestelden, riep een nieuwe vorm van het hotelbedrijf in het leven, het palacehotel, later het toeristenhotel.

Aan de eerste vorm, het luxehotel in een ideale vakantie-omgeving, heeft vooral César Ritz (*1850, ♱ 1918) zijn bijdrage geleverd als grondlegger van de vermaarde Ritzhotels. Hij creëerde een hotelstijl die zich een halve eeuw heeft weten te handhaven en in de omgeving van de Middellandse Zee en in sommige Alpengebieden nog bestaat. Van grote betekenis voor de ontwikkeling van de hôtellerie was verder de activiteit van Thomas Cook, die in 1841 de eerste groepsreizen in Engeland organiseerde, waardoor behoefte aan het massahotel voor een betrekkelijk kort verblijf ontstond. De opkomst van de auto bevorderde de mobiliteit, evenals het luchtverkeer. De automobilist deed in de jaren dertig en veertig in de VS, later ook in Europa, het motel (af- korting van motor court hotel) ontstaan. Oorspronkelijk werd er alleen nachtlogies verstrekt, maar later verschafte men ook vaak (warme) maaltijden.

In de 20e eeuw is er een tendens naar doelmatig comfort in plaats van luxe, wat niet in geringe mate wordt veroorzaakt door de hoge kosten van de vroegere luxe. In de VS ging het hotelbedrijf met de totale industrialisatie mee. Er verrijzen grotere hotels, omdat de hoge investeringskosten per bed lager worden. Met de invoering van het straalverkeersvliegtuig gingen de grote luchtvaartmaatschappijen geleidelijk aan een zelfde rol als financiers spelen als sinds het begin van de 20e eeuw de brouwerijen ten aanzien van het café deden. Het waren hierbij vooral de Amerikaanse luchtvaartmaatschappijen die de spits afbeten. De Amerikaanse en Britse hotelconcerns gingen zich in toenemende mate op de buitenlandse markten richten door het bouwen, c.q. overnemen van hotels in diverse landen op essentiële verkeerspunten.

Hoewel de opleiding tot hôtelier in Nederland geschiedt aan enkele hogere hotelscholen en in België aan een aantal hotelscholen, is de bekendste opleiding nog steeds die in Zwitserland, waar het hotelwezen als het best ontwikkeld wordt beschouwd. Internationaal is de hôtellerie georganiseerd in de International Hotel Association, hoofdzetel te Parijs, waarbij tientallen nationale organisaties zijn aangesloten.

De wetgeving laat in Nederland aan het bedrijfsschap →Horeca de regelingen over voor de verplicht aangesloten ondernemingen. De hotelclassificatie geschiedt door zich te laten inschrijven in het hotelclassificatieregister van de Horeca, op grond van objectieve normen (aantal kamers, lifte.d.), erworden niet geïnspecteerd. Daarnaast bestaat er een hotelclassificatie, sedert 1968 door de ANWB ingevoerd, afgestemd op internationaal niveau en gebaseerd op zowel objectieve als subjectieve normen; periodiek wordt aan de hand van de normen geïnspecteerd.

In België wordt gesteld dat niemand zonder vergunning een hotelbedrijf of soortgelijke inrichting mag exploiteren (wet van 19.2.1963). De vergunning (vooral gericht op technische normen van materiële uitrusting) wordt toegekend, gewijzigd of ingetrokken door de commissaris-generaal voor toerisme. De vergunninghouder krijgt een schild, al naar gelang de categorie van de inrichting, dat bij de hoofdingang dient te worden aangebracht, resp. bij intrekking der vergunning moet worden teruggegeven. Het exploiteren van een hotelinrichting zonder vergunning is strafbaar.

Wat de aansprakelijkheid betreft van hotelhouders voor de zaken van hun gasten werd op 17.12.1962 te Parijs een internationale overeenkomst ondertekend door o.a. België en Nederland. LITT. F.Rauers, Kulturgesch. der Gaststätte (2 dln. 1941); J.F.Saarloos, Enige beschouwingen betreffende het vreemdelingenverkeer als factor in de intern, econ. betrekkingen (1952); M.C.Tideman, Prijspeil en dienstbetoon in de horecabedrijven (1964); R.Das en C.R.de Vries, Futurotel, de hotelkamer van de toekomst (1966); M.C.Tideman, Horeca en toerisme (1969).