Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

hoogte

betekenis & definitie

v. (-n, -s),

1. afmeting in verticale richting: de van een kist; de staat tot de breedte als 3 tot 2; boeken van gelijke —;
2. afstand van ondertot boveneind op top: de van dit gebergte overschrijdt nergens de 3000 m; op de halve van de toren; afstand van vloer tot zoldering: de van een vertrek; de lengte van de loodlijn uit het hoogste punt van een vlakke figuur (of een lichaam) neergelaten op de grondlijn (op het grondvlak) of het verlengde daarvan: de — van een driehoek, van een kegel; de van een schroefgang, spoed, afstand tussen het begin en het einde van een enkele schroefgang;
3. afstand van een punt boven de oppervlakte van de aarde of boven enig ander vlak of peil: de van de waterspiegel; op verschillende hoogten in de dampkring; op de — van zijn schouder, even ver boven de grond;
4. de hoek gevormd door de lijnen, gaande van het oog van de waarnemer naar de horizon en een verheven punt (b.v. een ster of bergtop); m.n. poolshoogte: nemen, bestek maken, de geografische breedte bepalen op zee (e); (oneig.) onderzoek naar iets doen; hij kan daar geen — van krijgen, geen begrip, hij begrijpt dat in het geheel niet; (fig.) hij heeft de —, hij is dronken; pas op, dat je de — niet krijgt, drink niet te veel; op de van ..., (eig.) op dezelfde geografische breedte, bij uitbreiding: nabij, omtrent: de vloot kruiste op de — van de Wielingen; ik ontmoette haar ter van de kerk;
5. wat boven de grond is of gaat, m.n. in de verbinding in de —, naar boven: de touwen werden losgelaten en de ballon ging statig in de -; zij tilde het kind in de (fig.) iemand in de — steken, hem ophemelen, prijzen; de prijzen gingen in de —, de markt rees; plaats omhoog, in de lucht: hij viel van een ijselijke uit de — op iets neerzien, (fig.) er met trots, met minachting op neerzien; iemand uit de — behandelen, hem met vernederende trots bejegenen; hij was erg uit de deed erg hooghartig;
6. verheffing of ophoging van de bodem (gewoonlijk met het bijdenkbeeld dat zij onbeduidend is), heuvel; de vijand bezette de —; vandaar: (OT) heidens heiligdom op een heuvel (e);
7. (bij vergelijking) staat, graad, mate van gevorderdheid: de techniek heeft een grote — bereikt; hij heeft reeds een aanmerkelijke bereikt, hij is ver in zijn vak, in de muziek enz.; zij zijn op dezelfde —, zij zijn even ver gevorderd; de zieke blijft op dezelfde gaat niet voor-of achteruit; tot op zekere hebt u gelijk, voor een gedeelte, niet geheel; zich van iets op de — stellen, zich ermee bekendmaken, zich dienaangaande de nodige inlichtingen verschaffen; hij is niet op de —, is niet voldoende ingelicht, iemand op de brengen, hem inlichten; zich op de — van zijn vak houden, zijn vak bijhouden; (ook) in overeenstemming met het (door de wetenschap) bereikte peil of standpunt: de schrijver van dat boek is niet op de — van zijn tijd; van iets op de — zijn, ervan weten; met iets op de — zijn, ermee bekend zijn;
8. zedelijke of geestelijke voortreffelijkheid, uitstekendheid: van gedachten, van geest;
9. van geluiden, m.n. van muzikale tonen: hun hoedanigheid voorzover bepaald door het trillingsgetal: tonen van gelijke -.

(e) BIJBEL. In het OT is hoogte (Hebr.: barna) de aanduiding van de op heuvels of kunstmatig aangelegde hoogten gelegen heiligdommen, die aan de Kanaänitische vruchtbaarheidsgoden →Baal en →Anat waren gewijd. De Israëlieten veroverden vele hoogten en veranderden ze in heiligdommen voor Jahweh, maar namen daarbij elementen van de Kanaänitische vruchtbaarheidscultus over. De profeten hekelen de hoogten en het wetboek Deuteronomium (621 v.C. of eerder) erkent alleen de eredienst in de tempel te Jeruzalem. Israëls ondergang gold als straf voor de cultus op de hoogten (2 Kon. 17,7 vlg.).

LITT. P.Vaugham, The meaning of bama in the OT (1974).

STERRENKUNDE. De hoogte, het complement van de zenitsafstand, is de boogafstand van een hemellichaam tot de horizon, gemeten langs de verticaal (→hemelbol). Bevindt zich een hemellicht onder de horizon, dan is de hoogte negatief. De hoogte van een hemellichaam neemt in de loop van de dag ten oosten van de meridiaan toe; zij bereikt haar grootste waarde in de meridiaan (culminatiepunt) en neemt daarna weer af. Daar het zenit steeds ter beschikking van de waarnemer staat, is de hoogtemeting een der allereerste astronomische waarnemingen. Zo goed als alle absolute metingen van posities aan de hemel berusten op het waarnemen van zenitsaf standen en verder op doorgangen.

De hoogte kan worden bepaald o.a. met de sextant, het universaalinstrument en de meridiaancirkel. De hoogte in de meridiaan dient speciaal voor de breedtebepaling, de hoogte in de eerste verticaal voor tijdsbepaling.