Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

heilig

betekenis & definitie

(voor het gebruik van de hoofdletter in dit woord zijn geen bepaalde voorschriften; het blijft overgelaten aan gevoel en inzicht van de schrijver), bn. en bw. (-er, -st),

1. geestelijk volmaakt, nietzondig (van God en Christus): de Heilige God; de Vader, de Zoon en de Heilige Geest;
2. alles wat met de dienst van (een) God in verband staat, daaraan zijn wijding ontleent, of wat van God of Zijn heiligen wordt gezegd (e); de Heilige Schrift, de bijbel; (gew.) heilige geschiedenis, bijbelse geschiedenis; Gods heilige naam; het — Avondmaal; het Heilig Hart van Jezus; het Heilige Land, Palestina; de Heilige Stad, Jeruzalem; het Heilige Graf, de plaats waar Jezus begraven zou zijn; de Heilige Stoel, de zetel van de paus, het pauselijk gezag; de heilige olie, de door een bisschop gewijde olie om kinderen en stervenden te zalven; heilige vaten, gewijd vaatwerk, als cibories, kelken enz.; — jaar, jubeljaar; het Heilige Roomse Rijk, de officiële naam van het Duitse Rijk (962—1806); de Heilige Oorlog, ben. voor de oorlog die voortvloeit uit verplichting van de islamieten om de islam over de hele wereld te verbreiden; ook oneig. gebruikt; het getal, het getal zeven; (van plaatsen) gewijd, voor de godsdienst bestemd: de heilige bossen van de Germanen; een — huisje, bidplaats met heiligenbeeld langs de weg, kapelletje; (ook) rustaltaar; (scherts.) hij doet alle heilige huisjes aan, hij slaat geen café over; het heilige der heiligen, het gedeelte van de tempel van Salomo dat de hogepriester slechts eenmaal per jaar betrad, (fig.) een vertrek dat in hoge ere gehouden wordt, waar niet iedereen wordt toegelaten; (van tijdruimten) de zondag moet — worden gehouden, uitsluitend voor heiliging en inkeer worden bestemd; heilige dag, zelfst.: het heilige, (al) wat heilig is;
3. (van pers.) door God met bijzondere gaven bedeeld: de heilige apostelen, een man; (r.k.) in de hemel verheerlijkt en op aarde vereerd; heilig verklaard: de Heilige Maagd; de heilige martelaren; de heilige Franciscus; iemand — verklaren; (oneig. zegsw.) hij is een deugniet, maar nog bij zijn broer, in vergelijking met zijn broer is hij nog braaf, hij steekt nog gunstig bij hem af;
4. vroom, godvruchtig: een — leven leiden; zij zijn niet allen die veel naar de kerk gaan; hij is geen — boontje, hij is lang niet braaf, heeft nogal veel op zijn kerfstok; blijk gevend van godvruchtige gezindheid: heilige onnozelheid, kinderlijk vrome onschuld; als bw., op deugdzame, godvruchtige wijze: het gaat op onze dorpen lang niet — toe; — met iets doen, het als iets heel bijzonders behandelen (door het niet te laten zien, niet uit te lenen enz.);
5. in niet strikt godsdienstige zin van zaken en begrippen die gepaard gaan of ons vervullen met bijzondere eerbied of zelfs verering, of met eerbied worden genoemd: een heilige stilte; heilige schroom; een heilige plaats, die men met eerbied betreedt; hij zwoer bij alles wat hem — was; hem is niets hij heeft nergens eerbied voor, hij ontziet niets; (als bw.) de nagedachtenis van haar moeder bewaarde zij -; het heilige moeten, scherts, gezegd om het onvermijdelijke van het moeten aan te duiden: als het heilige moeten erbij komt, zal hij wel aan het werk gaan, als hij het doen moet omdat de honger of een andere noodzaak hem ertoe dwingt;
6. geheel oprecht, ernstig, werkelijk gemeend: heilige verontwaardiging; heilige voornemens; het is mij heilige ernst; ik was in de heilige overtuiging, dat hij nog leefde, meende dat vast; (als bw.) ernstig, plechtig: ik heb het mij — voorgenomen.

(e) In de godsdienstfenomenologie heeft men een tijdlang het begrip heilig als nog wezenlijker beschouwd dan het begrip god; men spreekt daar van het of de heilige, met de volgende aspecten:

1. het is het andere, het numineuze (→numen), in tegenstelling tot de dingen van het gewone leven;
2. het is machtig, beschikt over buitengewone vermogens;
3. het biedt veiligheid en geborgenheid;
4. het is normatief voor het leven en het handelen. In de laatste tijd is er een stroming onder de beoefenaren van de godsdienstwetenschap om alleen van heilig te spreken op grond van empirisch onderzoek, in tegenstelling tot b.v. de Duitse godsdiensthistoricus Rudolf →Otto, die het heilige als mysterie ziet, dat door het religieuze gevoel ervaren wordt als irrationeel en niet-ethisch.

LITT. R.Caillois, L’homme et le sacré (1950); M. Eliade, Das Heilige und das Profane (1957; Ned. vert. 1977); R.Otto, Das Heilige (35e dr. 1963); T. P.v.Baaren en H.J.W.Drijvers, Religion, culture and methodology (1973).