Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

heil

betekenis & definitie

[→heel, ongeschonden], o.,

1. welzijn, welvaart, voorspoed: hij zorgt voor het — van de staat; tot — van de mensheid; iemand veel — en zegen wensen, zegenwens met nieuwjaar;
2. gelukkige uitkomst, voordeel, baat: daar is geen bij te halen; ik zie er geen in, ik zie niets in dat plan;
3. behoud, redding: zijn — in de vlucht zoeken, op de vlucht gaan; in verzwakte opvatting: de kinderen moeten zelf hun maar zoeken, zelf maar zien hoe zij zich vermaken, waar zij heen zullen gaan enz.; ik moet mijn — zoeken, een onderkomen zoeken (gezegd van iemand die tijdelijk niet in zijn eigen woning terecht kan);
4. (in het bijzonder) behoud voor de ziel, verlossing uit de macht van de zonde, zaligmaking (e): voor het — van zijn ziel zorgen; de weg des heils bewandelen, de weg die naar de eeuwige gelukzaligheid voert; (vandaar) pers. bij wie men verlossing zoekt, toeverlaat: Gods is mijn — ;
5. tegen het — (in), tegen de draad.

(e) De term heil wordt in de godsdienstgeschiedenis gebruikt voor datgene wat de religie nastreeft en wat men niet of niet voldoende aanwezig acht. Het heil kan dus bestaan in rijkdom aan bezit, kinderen, gezondheid, vrede, algemene welvaart. Het kan ook bestaan in een beter leven na dit leven, in onsterfelijkheid, in een einde van de kringloop der existenties, in een mystieke eenwording met de zieleof wereldgrond of met de godheid. Evenzeer kan het heil echter gezocht worden in een uitdelging of vergeving van schuld of in een nieuwe samenleving van vrede en gerechtigheid. In de bijbel heeft het begrip heil twee aspecten: redding zowel als het welzijn van de geredde, →-heilbrenger.

LiTT. I.W.Parker, The idea of salvation in the world religions (1955).