Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

heet

betekenis & definitie

bn. (heter, -st),

1. zeer warm: — water; de kachel is gloeiend —; (bw.) de zon branddegebakerd zijn; een — vuur, datveel warmte geeft; (fig.) voor een — vuur staan, in moeilijke, gevaarlijke omstandigheden verkeren; — van de rooster, net gebraden, (fig.) pas gereed, vers; — van de naald, zoéven afgewerkt, net klaar; ook als bw. uitdr.: onmiddellijk zodra het klaar is; het is altijd te — ofte koud, het is nooit goed; op hete kolen staan, zitten, (fig.) in onrust, in grote onzekerheid zijn en daardoor brandend van nieuwsgierigheid, zeer ongeduldig, volstrekt niet op zijn gemak; men moet het ijzersmeden terwijl het — is, men moet de goede gelegenheid, het juiste tijdstip gebruiken; (fig.) een gevecht, een vinnige strijd;
2. van het lichaam en zijn delen: een subjectief gevoel van grote warmte, of wel objectief een hogere dan de normale temperatuur hebbend: hete wangen; een hete adem; het — hebben, het zeer warm hebben; hete tranen schreien (of storten), bitter wenen; bloed hebben, vurig, hartstochtelijk zijn;
3. een brandend gevoel veroorzaken: hete dranken, hete kost; hete peper; wat is die gember —; hete koortsen, die snel hoog oplopen;
4. (oneig.) hevig, vurig, sterk: een hete drift; hete nijd; een hete kop, een driftkop; een — gevecht; het ging er — toe, er werd hevig gevochten;
5. met betrekking tot de geslachtsdrift, hitsig, geil: een hete meid; — lopen, hitsig zijn; ergens op zijn, er een sterke begeerte naar hebben, er verzot op zijn: hij is — op vreemde postzegels, op schaatsenrijden; 6. in de verb. op heter daad, gedurende het plegen ervan: iemand op heter daad betrappen; 7. een laboratorium, waar met radioactieve stoffen wordt gewerkt.