Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

Hebreeuwse litteratuur

betekenis & definitie

alle litteratuur geschreven in het Hebreeuws, zowel in de vóórals nachristelijke tijd.

BIJBELSE PERIODE (ca. 1000 v.C.-586 v.C.). Alle werken uit deze periode zijn in het OT opgenomen. In het Boek der Kronieken worden titels van werken vermeld die verloren zijn gegaan. De oudste delen van het OT zijn de epische gedichten, die in stijl sterke verwantschap vertonen met de Kanaanitische epen uit →Oegarit. PERIODE VAN DE TWEEDE TEMPEL (539 v. C.-70 n.C.). In deze tijd was er een grote litteraire produktie, die deels in het OT is opgenomen, deels slechts in Griekse vertaling als apocriefen en apocalyptische werken (→apocalyptiek) door de christenen werden bewaard. In deze periode ontstonden ook de oudste gebeden van de joodse liturgie en de meeste Targoemim, Aramese vertalingen van het OT, soms parafraserend, die in de synagoge na het reciteren van de Hebreeuwse bijbeltekst werden voorgelezen.

PERIODE VAN DE TANAIM EN AMORAIM (70500). Na de verwoesting van de tweede tempel door de Romeinen en de verstrooiing van de joden was de Hebreeuwse litteratuur er vooral op gericht, het oude religieuze en culturele bezit voor de komende geslachten te behouden. De litteraire neerslag hiervan, →talmoed en →midrasj, zijn dan ook vooral wettisch en exegetisch. De twee voornaamste centra van joods geestelijk leven in die tijd, Jeruzalem en Babylon, hebben de grote compilatiewerken, de Jeruzalemse en Babylonische talmoed voortgebracht.

PERIODE VAN DE GEONIM (500-800). In deze periode werd de talmoed nog uitgebreid en aangevuld in de responsenlitteratuur. Ook ontstonden de eerste delen van de verhalende bijbelexegesen, de Midrasjim. De religieuze lyriek, →pijoetim, kwam op. Al deze genres werden nog heel lang in de joodse gemeenschappen van Europa beoefend.

DE GOUDEN EEUW IN SPANJE (900-1200). Tijdens het zeer tolerante bestuur van de moslims in Spanje, bloeide de Hebreeuwse litteratuur op. De poëzie bereikte ongekende hoogten, met n abirl en Jehudah Halevi als grootste exponenten. Ook taalen bijbelwetenschap werden druk beoefend, b.v. door Doenasj Ibn Labrat en Abraham Ibn Ezra. De invloed van de klassieke Arabische cultuur vindt men allerwege, vooral in de filosofie en historiografie. De werken op dit gebied werden eerst in het Arabisch geschreven en daarna in het Hebreeuws vertaald (Saadia Gaon, Moses Maimonides).

De Spaans-joodse geleerden hebben ook een belangrijke rol gespeeld bij de vertaling van Arabische wetenschappelijke werken, eerst in het Hebreeuws, later in het Latijn, waardoor zij in de westelijke wereld bekend werden. De bekendste vertalers waren o.a. Jehoeda en Samuel Ibn Tibon. PERIODE VAN VERVAL (1200-1750). De jodenvervolgingen tijdens de kruistochten en later in Spanje, culminerend in de verdrijving van de joden uit Spanje in 1492 en later de uitroeiing van de joden in Polen en de Oekraïne in 1648, lieten weinig gelegenheid voor het cultiveren van de schone letteren. De nadruk lag geheel op godsdienst en mystiek en de litteraire produktie beperkte zich veelal tot ethisch-moraliserende en mystieke geschriften en wettische commentaren, waarin op elegant taalgebruik en litteraire vormen weinig acht werd geslagen. Pas ca. 1750 kwam in Oost-Europa met de chassidische beweging een nieuwe opbloei van parabelen verhalenlitteratuur in het Jiddisch die ook de Hebreeuwse litteratuur niet onberoerd liet.

In Italië en Nederland werd in de 17e en 18e eeuw de Hebreeuwse poëzie in rederijkerskringen beoefend en ontstonden Hebreeuwse dramas in navolging van de Franse klassieke toneelwerken (Moses Chaim Luzatto, David Franco Mendes, Hartwig Wessely). HASKALAH-PERIODE (1750-1880). De beweging voor culturele emancipatie van de joden blies ook de Hebreeuwse litteratuur nieuw leven in. De aanhangers van de Haskalah trachtten door satirische romans hun tijdgenoten een spiegel voor te houden. Terwijl in West-Europa de Verlichting tot politieke emancipatie en culturele assimilatie van de joden leidde, was hiervan in Oost-Europa geen sprake. De Oosteuropese joden putten uit eigen geestelijke erfenis de inspiratie tot vernieuwing (Mapu, J.L.Gordon, M.J.Lebensohn). MODERNE TIJD. Zo werd de weg bereid tot de opkomst van de moderne Hebreeuwse litteratuur gevoed door de nationale beweging en het zionisme.

Het instrument voor het moderne Hebreeuws werd geschapen door Eliëzer Ben Jehoeda met zijn grote Hebreeuwse woordenboek. Met Mendele Mocher Seforim, C.N.Bialik en een groot aantal andere prozaïsten en dichters werd de moderne Hebreeuwse litteratuur snel volwassen, tot zij in de groeiende kolonies in Palestina een nationale voedingsbodem kreeg. Met het ontstaan van de staat Israël ontwikkelt zich de Hebreeuwse litteratuur verder als nationale litteratuur, met als belangrijkste vertegenwoordigers o.a. S.J. Agnon, U.Z.Greenberg, L. Goldberg, C.Hazaz, M.Shamir, A.Appelfeld, A.

Sjlonski en N.Altermann. [dr.L.Fuks] LITT. S.Halkin, Modern Hebr. literature (1950); M.Waxman, A history of Jewish literature (5 dln. 1960); J.Melkman, Meesters der Hebreeuwse vertelkunst (1965); Anthology of modern Hebrew poetry (2 dln. 1966); G.Kressel, Cyclopedia of modern Hebrew literature (2 dln. 1966—67).