o. (-s),
1. kleine hap; (bij uitbreiding) kleine hoeveelheid; wil je ook een — meeëten?;
2. kleine schotel, bijgerecht: een lekker, een koud —;
3. slokje, borrel: ik zal nog maar een — nemen;
4. kleinigheid: hij verdient er een — aan;
5. (ironisch) dat is ook geen —, niet prettig, geen aantrekkelijk baantje.