Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

haat

betekenis & definitie

m., een gevoel van diepe afkeer met de begeerte leed te doen: — tegen iemand opvatten, voeden; bittere, dodelijke —; zaaien; uit handelen; bij uitbreiding ook tegenover zaken of begrippen: hij haatte al die vreemde gebruiken met een onverzoenlijke —; blinde -, die voor niets terugdeinst; machteloze —, die niet in daden tot uiting gebracht kan worden; vaak in verb. met nijd: alleen en nijd doen hem zo spreken; het is — noch nijd, maar eigen profijt, hij doet het niet uit haat of afgunst, maar alleen om zijn voordeel.