o. (-ken), 1. ondervlak, bodemvlak van iets; (meetkunde) basis van een lichaam; het vlak onder een gebouw dat met de begane grond gelijk ligt;
2. (landmeetkunde) situatieplan, vergelijkingsvlak ten opzichte waarvan men de hoogte van verschillende punten aangeeft;
3. (vestingbouw) vlak waarop, achter een borstwering, geschut of manschappen staan;
4. (bosbouw) de oppervlakte van de stamdoorsnede loodrecht op de lengte-as en op 1,30 m boven de grond; sommering van de grondvlakken in een opstand levert het opstandsgrondvlak.