Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

gregoriaans

betekenis & definitie

o., de voornaamste eenstemmige Latijnse cultuszang.

(e) Het gregoriaans ontleent zijn naam aan paus Gregorius I de Grote (590—604), van wie men ten onrechte meende dat hij de in zijn tijd bestaande eenstemmige Latijnse cultusgezangen had gecodificeerd. Het heeft sinds de 6e eeuw in de RoomsKatholieke Kerk als officiële zang bij mis en getijden een plaats ingenomen, totdat op het Tweede Vaticaans Concilie (1962—65) ook plaats werd ingeruimd voor de liturgische zang in de volkstaal.

Het gregoriaans is een eenstemmig gezang van modale structuur en vrij ritme (→kerktoonsoort) zonder instrumentale begeleiding. Het omvat een uitgebreid repertoire van gezangen, die qua bestemming, omvang, bouw, stijl en functie zeer uiteen kunnen lopen. De melodische stijl vertoont drie aspecten: nu eens is het gezang eenvoudig gezet, de syllabische stijl, dan weer meer uitgewerkt zoals in de neumatische stijl (→neum), of ook rijk versierd in de melismatische stijl (→melisma). In het aanwijzen van de herkomst van het gregoriaans is men nog altijd genoodzaakt tot algemene aanduidingen. Invloeden uit de synagogezang en uit de muzikale cultuur rond de Middellandse Zee hebben hun betekenis gehad. De ontwikkeling van het gregoriaans strekte zich over vele eeuwen uit.

Aangenomen wordt dat er een voorstadium, het Oudromeins was, waaruit en waarnaast het gregoriaans zijn eigen weg is gegaan. Ca.600, de tijd van paus Gregorius I, werd een niveau van volgroeidheid bereikt. Vanuit Rome verspreidde het gregoriaans zich over de gekerstende landen en verdrong langzamerhand de daar bestaande liturgische muzikale dialecten. In elk van deze landen heeft het gregoriaans zijn eigen geschiedenis, notatie, handschriften en uitvoeringswijze, met ritmische en melodische varianten. Meestal anoniem gecomponeerd, ging het een steeds rijker melodiebeeld vertonen, dat als cantus firmus (→cantus) werd gekozen bij de eerste pogingen tot meerstemmigheid.

Nadat het gregoriaans een periode van groot verval had doorgemaakt ten gevolge van een verminkte uitgave uit het begin van de 17e eeuw, de Medicea editio is het eind 19e eeuw weer in ere hersteld, dankzij de studie van de benedictijnen van Solesmes (m.n. P.L.→Guéranger), die door bronnenvergelijking de meest waarschijnlijke, authentieke vorm hebben vastgesteld. Deze vorm werd vastgelegd in de Editio Vaticana. Bronnenuitgave voornamelijk in de serie →Paléographie Musicale, begonnen door A.→Mocquereau.

litt. P.Wagner, Einführung in die greg. Melodien (3 dln. 1911 — 1921; herd. 1970); E.Bruning, Het gregoriaans (1931); J.Smits van Waesberghe, Gregoriaanse muziek (1943); I.Bank, Gesch. der kath. kerkmuziek I (1947); D.Johner-Pfaff, Choralschule (8e dr. 1956); W.Apel, Gregorian chant (1958); J. Vollaerts, Rhytmic proportions in early medieval ecclesiast. chant (1958); F.Tack, Der gregor. Choral (1960); P.Combe, L’histoire de la restauration du chant grégor. (1969); M.Huglo, Les tonaires (1971).