Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

gouden standaard

betekenis & definitie

metallieke →geldstandaard, waarbij een vaste band bestaat tussen geld en goud, doordat in omloop zijnde ruilmiddelen altijd met vaste onderlinge ruilvoet kunnen worden omgewisseld in het goud dat als standaardgeld fungeert. Door de koppeling van de functie van rekeneenheid aan een ruilmiddel, fungeerde een bepaald gewicht aan goud tevens als waarde-eenheid.

De gouden standaard is in de 19e eeuw het algemeen heersende geldstelsel geworden dat, met een onderbreking tijdens en na de Eerste Wereldoorlog, heeft gegolden tot de jaren 1931—36.De oudste vorm is de gouden-muntenstandaard (Eng.; gold coin Standard), gekenmerkt doordat de band tussen geld en goud (overeenstemming tussen nominale en intrinsieke waarde der gouden standaardmunten) wordt bereikt door vrije aanmunting (en omsmelting) van gouden standaardmunten en vrije inen uitvoer van het muntmateriaal; voorzover onvolwaardige (niet op basis van goudgehalte geaccepteerde) ruilmiddelen circuleerden, b.v. bankbiljetten, bestond onbeperkte inwisselbaarheid in goud tegen vaste omwisselingsverhoudingen. De →goudkernstandaard (gold bullion Standard)

was een vorm van gouden standaard, die geleidelijk ontstond doordat papiergeld en banktegoeden de gouden munten uit de omloop verdrongen, en in de periode 1925-31 overheersend was; hij wordt gekenmerkt door een bezuiniging op het gebruik van goud door: afwezigheid van gouden munten in de omloop; afwezigheid van de vrije aanmunting van goud; concentratie van de monetaire goudvoorraad bij de circulatiebank; beperking van de inwisselbaarheid van bankpapier in goud. Terwijl het goud standaardmetaal bleef, werd zijn ruilmiddelfunctie beperkt tot internationale transacties. De band tussen geld en goud werd gehandhaafd door de bereidheid van de circulatiebank om voor internationale transacties aan particulieren goud af te geven of van hen goud te kopen tegen een vaste prijs in binnenlandse geldeenheden als de stand der wisselkoersen daartoe aanleiding gaf. De →goudwisselstandaard is een variant van de goudkernstandaard, waarbij de circulatiebank geen of nauwelijks goud als monetaire reserve aanhoudt, maar een voorraad deviezen van (vorderingen op) een land met gouden standaard, destijds m.n. ponden sterling. Een moderne vorm kan men zien in de Bretton Woods-standaard, aangeduid als gouddeviezenstandaard, aanvaard sedert de multilaterale overeenkomst van Bretton Woods van 1944 (van kracht sedert 1946), waarbij een deel van de internationale monetaire reserves door circulatiebanken wordt aangehouden in deviezen, veelal sleutelvaluta’s.

De band met het goud komt tot uiting in de handhaving van vaste (vastgestelde) omrekeningsverhoudingen tussen de nationale geldeenheid en goud (vaste goudpariteit), terwijl de circulatiebank niet meer bereid is voor internationale transacties aan particulieren of hun bankiers goud af te geven, maar het goud slechts de functie van afdekkingsmiddel tussen centrale banken vervult.

Vooral sedert 1959-60 zijn er pogingen gedaan te komen tot een verdere bezuiniging op het gebruik van goud als ruilmiddel. In 1967 werd besloten bij het International Monetary Fund (IMF) →speciale trekkingsrechten in te stellen, uitgedrukt niet in dollars, maar in sdr’s (special drawing rights), welke eenheid een onvoorwaardelijke goudgarantie kreeg. Sedert 1974 zijn de sdr’s losgekoppeld van de goudpariteit en is de waarde gekoppeld aan een standaardpakket van zestien valuta’s. Het goud behield echter nog een functie in het internationale verkeer als afdekkingsmiddel tussen centrale banken en vormt als zodanig een deel van de internationale monetaire reserves.

De werking van de gouden standaard is als volgt: wanneer twee landen de gouden standaard hebben, vloeit hieruit voort een vaste waardeverhouding tussen beider geldeenheden en dus vrijwel stabiele wisselkoersen; de waardeverhouding noemt men de →goudpariteit. Bij de gouden-muntenstandaard zorgt het automatisme van de gouden standaard voor evenwichtsherstel bij een onevenwichtige betalingsbalans. B.v. een overschot op de betalingsbalans zal gepaard gaan met toestroming van goud (= geld) en door deze toeneming van de geldhoeveelheid zal, overeenkomstig de →kwantiteitstheorie, het prijsniveau stijgen, waardoor de export wordt afgeremd, de import wordt gestimuleerd en het overschot op de betalingsbalans zal verdwijnen. In de andere types van de gouden standaard zullen uit de goudpariteit →goudpunten van in-resp. uitvoer kunnen worden berekend, bij de goudwisselstandaard e.d. vervangen door interventiepunten. Wil het genoemde automatisme hier werkzaam kunnen zijn, dan zullen de spelregels van de gouden standaard dienen te worden gevolgd, d.w.z. zullen de monetaire autoriteiten ervoor moeten zorgen dat het geldstelsel reageert zoals bij de gouden-muntenstandaard. Bij verstoringen van het evenwicht was het klassieke middel een →discontopolitiek te voeren, eventueel ondersteund door een open-marktpolitiek.

Dit mechanisme faalt, m.n. als men niet langer bereid is de binnenlandse situatie op te offeren en een gedrukte conjunctuur en werkgelegenheid te accepteren ter wille van de handhaving van de vaste wisselkoersen. Dan rest slechts' de gouduitvoer te staken of een buitenlands moratorium af te kondigen en tot gebonden betalingsverkeer over te gaan. De eerste weg betekent het prijsgeven van de goudpariteit en overgang tot zwevende wisselkoersen. Deze weg werd in 1931 door Engeland ingeslagen, nagevolgd door andere; ook het goudblok (1934) van zes landen (Frankrijk, Zwitserland, België, Nederland, Polen en Italië) was tenslotte genoopt in sept. 1936 de gouden standaard los te laten, behalve België dat na de devaluatie van 1935 een nieuwe goudpariteit had vastgesteld. Ook na 1945 geldt, ten aanzien van het toen ingestelde stelsel met vaste wisselkoersen, dat als het mechanisme faalt, na uitputting van alle reeds hiervoor genoemde mogelijkheden, het niet meer mogelijk is een vrij internationaal betalingsverkeer met vaste wisselkoersen te handhaven en dat er moet worden overgegaan op →zwevende wisselkoersen.

In Nederland vond de overgang van zilveren naar gouden standaard (met het gouden tientje als standaardmunt) plaats in 1875, nadat reeds in 1873 de vrije aanmunting van zilver was geschorst; het voormalige zilveren standaardgeld werd echter niet ontmunt en behield het karakter van wettig betaalmiddel tot ieder bedrag (de hinkende standaard). Hierdoor bestond onzekerheid of goud als middel tot pariteitshandhaving beschikbaar was; hierin werd echter voorzien door de goudverklaring van 1903, een bevestiging van een sedert 1875 door De Nederlandse Bank gevolgd gebruik. Aanvankelijk circuleerde vrij veel gouden munt, maar nadat de gouden standaard in de periode 1914—25 was verlaten, werd de monetaire goudvoorraad steeds meer bij De Ned. Bank geconcentreerd en trad de goudkernstandaard in de plaats van de goudenmuntenstandaard. In de jaren twintig ging De Ned. Bank bovendien over tot de goudwisselpolitiek, maar het bezit aan buitenlandse wissels en saldi veroorzaakte bij de val van het pond sterling in 1931 een belangrijk verlies.

In 1936 verliet Nederland de gouden standaard. Na 1945 werd slechts voor de definitie van de buitenlandse waarde van de gulden een zekere band met het goud hersteld.

In België leidde de ca. 1870 begonnen daling van de waarde van het zilver ten opzichte van het goud ertoe dat de in de landen van de Latijnse Muntunie geldende dubbele standaard, die praktisch onder invloed van de Wet van Gresham (→Gresham, Wet van) een gouden standaard was geworden, zich tot een zilveren standaard zou ontwikkelen. De vrije aanmunting van grote zilveren munten werd in 1873 drastisch beperkt en in 1878 geheel opgeheven. De zilveren munten bleven echter onbeperkt wettig betaalmiddel, zodat sedert 1874 van de gouden standaard in de vorm van de hinkende standaard sprake was. Dit duurde tot 1914, toen de inwisselbaarheid van bankbiljetten in goud werd gestaakt en op een a-metalliek stelsel werd overgegaan. Van 1926-40 had België weer een gouden standaard, en wel een goudkern-standaard, waarbij de vroegere Belg. frank als rekeneenheid vervangen werd door de →belga (= BF 5) van 0,209211 g fijn goud. In 1935 werd de goudwaarde van de belga herzien tot 0,150632 g fijn goud.

In mei 1940 werd de inwisselbaarheid van bankbiljetten in goud andermaal opgeheven. Door België werd in 1945, 1949 en 1972 de buitenlandse waarde van de Belg. frank in goud gedefinieerd. De Muntwet van 12.4.1957 ontheft de Nationale Bank van België van de verplichting bankbiljetten in specie te betalen, terwijl vroeger geslagen goudstukken niet langer wettig betaalmiddel zijn.

litt. G.M.Verrijn Stuart, Geld en crediet (9e dr. 1956); S.Korteweg en F.A.G.Keesing, Het moderne geldwezen, II (13e dr. 1974); V.Janssens, De Belg. frank (1976).