bw. en bn. (-koper, -st),
I. bw.,
1. voor weinig geld, voor geringe prijs: kopen en verkopen; het vlees is hier goedkoper te krijgen dan bij u in de stad; werken, voor laag loon; er — af komen, met geringe onkosten, (fig.) zonder grote schade of last;
II. bn.,
1. niet hoog in prijs, niet duur: de eieren waren —; (spr.) —, duurkoop, alle waar is naar het geld, de zuinigheid bedriegt vaak de wijsheid; duurkoop, -, het kopen van duurdere, maar deugdelijke waar wint het op den duur;
2. (oneig. en fig.) gemakkelijk te verkrijgen, van weinig waarde: een effect; een goedkope aardigheid, een geestigheid die laag bij de grond is;
3. (overdr.) van personen die geen hoge prijzen vorderen, niet duur: die kapper is -; Amsterdam is goedkoper dan Parijs, het leven is er minder duur.