Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

gitaar

betekenis & definitie

[➝Gr. kithara], v./m. (gitaren), (muziek) snaarinstrument, waarvan de zes snaren (gewoonlijk gestemd: E, A, d, g, b, e') getokkeld worden; de hals is voorzien van toonrichels (fretten); de klankkast, met vlak bovenen onderblad, is in het midden ingesnoerd.

(e) De naam gitaar kwam al in de 13e eeuw voor in Spanje. Er werd onderscheid gemaakt tussen de Moorse gitaar (guitarra moresca) en de Latijnse gitaar (guitarra latina). Wat dit verschil precies inhoudt, is niet zeker. Wel kan worden aangenomen dat in de 16e eeuw de gitaar, die ook wel vihuela werd genoemd, in grote trekken haar huidige vorm heeft gekregen. Er waren minder snaren en de stemming was iets anders. In de periode 1750-1830 werd de gitaar populair en raakte ook buiten Spanje in de mode, vooral door toedoen van de gitaarvirtuozen F.Sor en F.Tarrega.

De belangstelling daalde daarna weer. In de 20e eeuw is deze weer gestegen, vooral door het toedoen van A.Segovia. Belangrijke componisten voor de gitaar zijn: L.Boccherini, N.Paganini, M.de Falla, J.Turini, H.VillaLobos, J.Rodrigo, M.Ponce en M.Castelnuovo-Tedesco. De laatste vier schreven, behalve solowerken, ook concerten voor gitaar.

In de Spaanse volksmuziek is de gitaar het belangrijkste instrument voor solo (improvisaties) en voor begeleiding van zang en dans. Vanaf 1920 begon de gitaar haar opmars in de jazz, waar zij de banjo verving. De eerste grote jazzgitaristen waren Eddie Lang en Johnny St.Cyr, later Django Reinhardt. Het zoeken naar een groter klankvolume leidde tot de ontwikkeling van de elektrische gitaar. Hierbij wordt langs elektronische weg de klank van de snaren versterkt, eventueel vervormd, en weergegeven via luidsprekers. De klankkast heeft hierbij haar functie verloren en is niet meer dan een snaarhouder. De elektrische gitaar is vooral in de popen de moderne amusementsmuziek belangrijk geworden door haar verschillende gebruiksmogelijkheden als slag-, akkoordbegeleidingsen solo-instrument.

De muziek voor gitaar wordt gewoonlijk geschreven op één notenbalk, waarbij de tonen een octaaf hoger genoteerd worden dan zij klinken. Voor het aangeven van de verschillende toonvormingstechnieken wordt veelal de Spaanse benaming gebruikt, b.v. rasgueado (met de vingernagels over de snaren raspen), puntedado (met de vingertoppen tokkelen). Sporadisch komt nog een grepenschrift voor. De belangrijkste gitaristen in de Spaans-klassieke traditie zijn: Andres Segovia., lulian Bream, John Williams, Narciso Yepes en Siegfried Behrends; in de amusementsen poptraditie kunnen worden genoemd: Joe Pass en Chet Atkins. Bekende Ned. spelers zijn Dik Visser en Jan Akkerman. LITT. A.Bellow, The illustrated history of the guitar (1970); P.J.Bone, The guitar and mandolin. Biogr. of celebrated players and composers (2e dr. 1954; herdr. 1972).