Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

gezelschap

betekenis & definitie

o. (-pen),

1. het bijzijn van anderen: uit verveling zoeken zij —; hij is zijn — waard, hij is onderhoudend; iemand houden, voor de gezelligheid bij hem blijven; bijzijn: ik ben niet op zijn gesteld; in van, samen met;
2. de persoon of de personen waarmee men samen is: hij had niemand tot -, in goed zijn, zich bevinden, (oneig.) bepaalde eigenaardigheid, een opvatting enz. met achtenswaardige of beroemde personen gemeen hebben;
3. een aantal personen dat bijeen is: er was een groot bijeen; hij voegde zich bij het —; een uitgelezen -, een kring van aanzienlijke of belangrijke personen;
4. bijeenkomst tot gezellig verkeer, partij: een besloten -, dat niet voor het publiek toegankelijk is; mag ik ook van het — zijn?, van de partij zijn, meedoen;
5. al de personen die iemand vergezellen, stoet, gevolg; fig. van zaken;
6. genootschap, vereniging; m.n. een troep van artiesten, toneelspelers: het — van de Nationale Opera.