Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

geweten

betekenis & definitie

o. (-s), de gezamenlijke al of niet bewuste voorstellingen en begrippen, waarnaar de mens de zedelijke waarde van eigen handelen beoordeelt, het bewustzijn van plicht, voorzover het zich zelfs tegenover natuurlijke wensen en begeerten stelt (e):

zijn — spreekt; zijn — in slaap wiegen, wakker schudden; de stem, de inspraak van het — volgen, smoren; een goed, een kwaad — hebben, een gevoel van schuldeloosheid, resp. van schuld; (zegsw.) een goed — is een zacht oorkussen, wie ervan overtuigd is goed gehandeld te hebben, kan rustig slapen; iets op zijn — hebben, de last van een schuld dragen, iets misdreven hebben; iemand zonder — iemand die geen wroeging kent; een ruim, een rekbaar — hebben, het zo nauw niet nemen, niet strikt eerlijk zijn; (zegsw.) hij heeft een — zo groot als een hooischuur, hij heeft een ontzettend ruim geweten; tussen beurs en — geplaatst zijn, tussen eigenbelang en strikte eerlijkheid moeten kiezen (b.v. bij het doen van opgaven voor de belasting); vrijheid van —, vrijheid van levensbeschouwelijke overtuiging; naar plicht of eer en — handelen, volgens iemands beste overtuiging; iets niet met zijn — overeen kunnen brengen, bij overweging bevinden dat men het met een gerust geweten niet kan doen; (gew.) in — eerlijk, nauwgezet.

(e) Geweten komt van weten. Letterlijk is er sprake van een ‘medeweten’, waarbij de mens zich tegenover zichzelf stelt. In vele talen heeft de term oorspronkelijk de wijde betekenis van ‘zelfbewustzijn’ (zo nog het Franse conscience) en kreeg hij pas later de toespitsing van zedelijk bewustzijn (Frans: conscience morale). Als verschijnsel dat met de menswording als zelfbewustwording samenhangt, is het geweten een algemeen menselijk verschijnsel, al vertoont het zich steeds op de voor een bepaalde cultuur specifieke wijze. De grote wereldlitteratuur houdt zich ook dikwijls met gewetenservaringen bezig (b.v. oudtestamentische psalmen, Shakespeares Macbeth, Dostojevski’s Misdaad en straf). Een bekende onderscheiding ten aanzien van het geweten is die van weten raadgevend tegenover richtend en lakend geweten.

De laatste functie is wel de meer elementaire (vgl. de voorstelling van het geweten als een rechtbank); het geweten is primair boos of slecht geweten, daarna ook goed en raadgevend geweten. De oudheid kende eigenlijk ook slechts dit retrospectieve (‘volgende’) geweten. Het Gr. syneidesis (medeweten, zelfbewustzijn) kreeg de speciaal ethische betekenis, m.n. in het latere ➝stoïcisme (1e eeuw v.C.). Maar ver daarvóór worden gewetenservaringen (o.a. met behulp van termen als schaamte, vrees, berouw) in de Griekse litteratuur beschreven (Homeros; Tragici, b.v. Orestes’ vlucht voor de Erinyen).

Het OT ontwikkelde geen expliciet geweten (wel zijn met het geweten gerelateerde fenomenen als schuldgevoel aanwezig), omdat de mens daar nooit op en tegenover zichzelf gesteld wordt, maar altijd als gehoorzaam of ongehoorzaam tegenover God. Ook in de nieuwtestamentische evangeliën, staande in de traditie van de joodse gemeenschap, ontbreekt het begrip geweten. In de brieven van het NT komt het geweten echter voor, speciaal als goed of rein geweten in de betekenis van het door het christelijk geloof hersteld bestaan.

Het moderne denken heeft in toenemende mate aandacht geschonken aan het geweten. Zo kent het humanisme aan het geweten een centrale ethische betekenis toe. In het algemeen ondergaat het geweten in de moderne filosofie een verklaring vanuit de basisopvattingen der verschillende wijsgerige stelsels. Zo wordt bij I.Kant (bij wie nog verregaand een ‘klassieke’, d.w.z. ‘alledaagse’, nog niet vertheoretiseerde opvatting van het geweten te vinden is) het geweten ingebouwd in zijn plicht-ethiek en krijgt het de strikt formalistische functie om aan te geven of het ‘ik’ al dan niet in overeenstemming met zijn plicht gehandeld heeft. Bij F.Nietzsche is het slechte geweten (schuldgevoel) het gevolg van het feit dat de gezonde oerinstincten, waarin de wil tot macht zich uit (lust tot strijd, roof, onderdrukking enz), in het maatschappelijk en vreedzaam leven taboe werden en een uitweg zochten. S.Freud verklaarde het geweten uit het ➝oedipuscomplex.

Bij M.Heidegger behoort het geweten tot de zgn. ‘existentiële’ fenomenen (grondstructuren van het menselijk zijn). In het geweten wordt de mens opgeroepen tot het aanvaarden van zijn eigenlijke bestaanswijze van nietigheid en schuldig zijn, die in de angst (waarmee de gewetensangst samenhangt) ontsloten wordt; tegen deze achtergrond krijgt het alledaagse (‘vulgaire’) geweten zijn plaats. De fenomenologische benadering van het geweten betekent een poging, alle met het geweten samenhangende verschijnselen in een behoedzame beschrijving af te tasten.

CHRISTENDOM. Pas in de middeleeuwen werd een christelijke theorie over het geweten ontwikkeld, waarin men onderscheid maakte tussen de gewetensaanleg (synteresis) en de toepassing van deze aanleg op concrete beslissingen (conscientia). In aanleg is het geweten zuiver, in de toepassing kan het dwalen. Eerbied voor gewetensbeslissingen dient dus samen te gaan met gewetensvorming onder leiding van de kerk. De Reformatie, m.n. Luther, had vooral oog voor de gevaren van zelfrechtvaardiging enerzijds en zelfbeschuldiging anderzijds, waarin de mens, die over zijn geweten gebogen is, terecht kan komen.

Zij beriep zich op de ‘God die meer is dan ons hart’ en vrijspreekt wie zichzelf beschuldigt, maar beschuldigt wie zichzelf rechtvaardigen wil met een goed geweten. Bij verschillende protestantse theologen (o.a. A. Ritschl, A.Vinet, de zgn. ➝ethische richting) is het geweten het centrale religieus-zedelijke orgaan. In de christelijke ethiek van de 20e eeuw, m.n. sedert de Tweede Wereldoorlog, speelt het geweten een minder centrale rol. De ontwikkeling in dezen staat in duidelijke samenhang met het zich afwenden van een verinnerlijkt christendom, terwijl in het algemeen het besef bestaat dat de inhoud van de term geweten afhankelijk is van de concrete mensbeschouwing.

LITT. M.Kähler, Das Gewissen (1878); M.Heidegger. Sein und Zeit (1927); W.J.Aalders, Het geweten (1935); J.Breasted, Die Geburt des Gewissens (1950); G.Hylkema, Homo duplex. Het geweten als kern der ethiek (1963); C.Bezemer, Het christel, geweten bij Vinet (1966); N.Petrilowitsch, Das Gewissen als Problem (1966); E.Stadter, Psychoanalyse und Gewissen (1970).