Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

geweer

betekenis & definitie

o. (geweren),

1. schietgeweer (wapen waarmee kogels verschoten kunnen worden) (e); (hist.) een verzamelwoord voor draagbare wapens, betrekking hebbende op zijdgeweer (blank wapen) en schietgeweer;
2. (fig.) in het komen, in actie komen, al of niet ter verdediging van iets of iemand: de troepen kwamen in het hij is in het — gestorven, met de wapens in de hand; blank alle wapens die geen vuurwapens zijn; (ook) getrokken sahel of degen; met verdekt -, met neerwaarts gerichte, onder de arm gedragen wapens (ten teken van rouw).

(e) De eerste geweren (14e eeuw) werden bussen genoemd (hand-, lood-, knip-, haakbussen). De haakbussen (15e en 16e eeuw) waren reeds zeer bruikbare vuurwapenen; de naam ontleenden zij aan een haak, die aan de onderzijde was aangebracht en diende om, als de bus b.v. op een vestingmuur werd gelegd, de terugstoot op te vangen. Een grote verbetering was de toepassing van het lontslot. In de 16e eeuw begon men onderscheid te maken tussen musketiers of zware infanterie en (haakbus-) schutters of lichte infanterie. Van de musketkogel was de massa 58 g, kaliber 23 mm; massa musket 8,5-9,5 kg. Na invoering van het vuursteenslot werden de geweren lichter en verviel de vork.

Reeds in de 16e eeuw ging men de buskruitlading in papieren hulzen meevoeren, zodat het kruit niet meer uit de kruitmaatjes in de loop behoefde te worden gestort. Het vuursteengeweer onderging in de loop der tijden tal van verbeteringen; eind 18e eeuw lag het kaliber tussen 17 mm en 19 mm.

De eerstvolgende ingrijpende verandering kwam in de eerste helft van de 19e eeuw door invoering van percussiesloten. Midden 19e eeuw kwam de getrokken loop algemeen in gebruik, voornamelijk door de vinding van de Franse kapitein Miné e.a. om de kogel ten gevolge van de gasdruk te doen uitzetten en in de loop te dringen om het beloop van de trekker erin te volgen. Van de getrokken geweren daalde het kaliber spoedig tot ca. 11 mm, daar de kogel langwerpig kon worden. In de oorlogen van 1864 en 1866 tegen Denemarken en Oostenrijk gebruikte Pruisen voor het eerst een zeer goed achterlaadgeweer, waarbij de kogel achter in de loop gebracht werd, het naaldgeweer (Zündnadelgewehr), met metalen patroonhulzen uitgerust, die een volledige gasafsluiting waarborgden, zodat geen hinderlijke afzetting van buskruitlijm in het slot meer voorkwam. De uitvinding van het repeteergeweer was revolutionair. Uit deze geweren kan men een serie schoten lossen zonder te laden, doordat het een magazijn met een reeks patronen aangehangen krijgt. Pas goed kwam dit tot zijn recht door de ontwikkeling van de automatische geweren of zelflaadgeweren.

Moderne geweren zijn automatische en semi-automatische geweren en waar mogelijk vervaardigd uit lichtmetaal en kunststof, hetgeen de massa terugbrengt tot 3-4,5 kg (inclusief het uit lichtmetaal vervaardigde magazijn). Kolf en handbeschermer bestaan uit een huid van een met glasweefsel versterkt kunstharsschuim met warmte-isolerende functie. Het geweer herlaadt zich na het afvuren van een patroon door middel van een regelbaar gasaftapsysteem en kan zowel schot voor schot als automatisch (,ca. 700 schoten per minuut) worden af gevuurd.

Het magazijn kan 20 patronen bevatten. Met het geweer kan men ➝geweergranaten verschieten zonder bijzondere voorzieningen. Het huidige geweer van de Ned. Koninklijke Landmacht en van de Belg. landmacht is de FALFN 7,62 mm NAVO. Het is een licht, semi-automatisch geweer, lengte zonder bajonet: 109 cm; massa, geweer met gevuld patroonmagazijn, 5 kg .