bn. en bw., I. bn.,
1. zonder ophouden voortdurend aanhouden; (rekenkunde) een produkt, een produkt van meer dan twee factoren: het produkt van 2, 3 en 4 is 24; een gedurige evenredigheid, een evenredigheid waarvan de middelste termen aan elkaar gelijk zijn, b.v. 5 : 15 = 15 : 45;
2. met korte tussenpozen voortdurend, telkens herhaald (met de bijgedachte dat dit veelvuldig herhalen onaangenaam is): de gedurige veranderingen van het weer; een gedurige bron van onenigheid, waaruit bij herhaling onenigheid voortvloeit;
II. bw. (van omstandigheid),
1. zonder ophouden, steeds voortdurend; hij bleef haar aanstaren; hij wordt — brutaler, hoe langer hoe meer; — aangroeien, voortdurend in groei toenemen;
2. telkens: op de klok kijken.