o.,
1. het gedurige of aanhoudende geluid van de donder: we hoorden het indrukwekkende — in het gebergte; (oneig.) het — van een heftig redenaar;
2. (fig.) daar heb je het — (in de glazen, voorheen ook in de toren), daar heb je het leven gaande!, daar barst de bom;
3. het telkens of voortdurend donderen of gebruiken van het woord donder als vloek: om al je gebliksem en — geef ik geen zier;
4. gedu(i)vel, gedoe, gezanik enz.: schei uit met je —.