Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

gebied

betekenis & definitie

o. (-en),

1. (abstract) heerschappij, macht, gezag: vorstelijk –; onder iemands – komen, staan, brengen, onder zijn heerschappij of macht; (het) – voeren (over, in, op), (de) heerschappij voeren, heersen, (van krijgslieden) het bevel voeren;
2. (concreet) streek, land of rijk waarover een persoon, regering of macht heerst: het – van een vorst, zijn rijk, staat of staten;
3. grondgebied, rijksbodem: het – der Nederlanden; het – van een rivier, de streek of streken waarvan zij het water afvoert, (in engere zin) het oeverland (stroomgebied);
4. land, streek, grondruimte in het algemeen: onontwikkelde gebieden; deze plant komt nog slechts op een klein – voor;
5. (overdr., met betrekking tot onstoffelijke zaken) het geheel van de zaken die behoren tot een vak van wetenschap of kunst: hij is een specialist op dat –; het – van de geschiedenis, al wat betrekking heeft op de geschiedenis; op het – van de kunst, in kunstzaken; ook met betrekking tot geest en gemoed en de vermogens of hoedanigheden daarvan: het – van de verbeelding, het geheel van de voorstellingen die door de verbeelding worden opgewekt; het geheel van een tijdruimte; het – van de toekomst, de toekomstige tijd, de toekomst;
6. (wiskunde) open, samenhangende verzameling.