Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 04-07-2019

GB: Groot-Brittannië; Rep.: republiek

betekenis & definitie

GB: Groot-Brittannië; Rep.: republiek. - LETTERKUNDE ENGELSTALIG. Een belangrijke trek in de Engelstalige letterkunde van het Caribisch Gebied is een neiging Afrika opnieuw te ontdekken en te herwaarderen, dit in tegenstelling met de Frans- en Spaanstalige letterkunde, die abstracter staat ten opzichte van het land van herkomst. De Engelstalige schrijvers zoeken Afrika als een middel om tot eigen identiteit te komen.

Deze affiniteit treft men vooral aan bij George Lamming (Barbados) in zijn The pleasures of exiles (1960) en bij de dichter Braithwaite (eveneens uit Barbados), die lange tijd in Ghana woonde. Al eerder was deze tendens aanwezig in The white witch of Rosehall (1929) van H. G.de Lisser, die overigens een sterk ambivalente houding aannam ten opzichte van de Afrikaanse zwarte magie en het geweld.

Namba Roy in zijn Black albino (1961) stelt zich in dat opzicht veel loyaler op tegenover de Afrikaanse religie en de stamverbanden. Naast Afrika als het ene facet in de Caribische litteratuur staat de hele Engelse culturele traditie als tegenpool, ook al leidt een werkelijke confrontatie met Engeland tot enorme frustraties (vooral wegens het daar aanwezige racisme). Dit element vindt men terug in Andrew Salkey’s The emigrants, ook in de korte verhalen van Selvon (Trinidad).

Andere Engelstalige exponenten van de Caribische letterkunde zijn V.S.Naipaul (Trinidad), Wilson Harris (Guyana), Derek Walcot (A far cry from Africa), Austin Clarke (Barbados), Jean Rhys en Edgar Mittelholzer (Guyana).FRANSTALIG. Behalve het eiland Haiti en de Franse Antillen wordt, wat de letterkunde betreft, ook Frans-Guyana bij het Franstalige Caribisch Gebied gerekend. Lange tijd speelde hier de imitatie van Franse (vooral 19e-eeuwse) letterkunde een grote rol, totdat enkele schrijvers, mede onder invloed van de Amerikaanse ‘Harlem Renaissance’ (zie Afro-Amerikaanse litteratuur), hiervan afstand namen en bewust op zoek gingen naar een eigen stijl, onafhankelijk van blanke voorbeelden en meer geïnspireerd op de Afrikaanse cultuur. Deze stroming wordt ‘Flaitiaanse school’ genoemd en dankt haar naam aan de eerste onafhankelijke zwarte staat (1804), waar ‘de négritude voor het eerst opstond’ (Aimé Césaire). Tot de Haitiaanse school, die haar hoogtepunt had ca.1930, behoren o.a. de schrijvers R.Maran en J.Roumain. Deze nieuwe litteratuur is sterk gestimuleerd door J.Price-Mars, die het belang van de Afrikaanse trekken in de eigen cultuur onderstreepte. Price-Mars speelde later een belangrijke rol in de groep van het tijdschrift Présence Africaine, waarin ook zwarte schrijvers uit Afrika en Amerika vertegenwoordigd waren. Enkele Antillianen publiceerden in 1932 in Parijs het bekend geworden pamflet Légitime défense, waarin zij zich openlijk verzetten tegen de assimilatie van zwarte mensen in de Franse cultuur. Zij eisten een eigen identiteit en leverden kritiek op de westers georiënteerde Antilliaanse gekleurde bourgeoisie. Légitime défense had grote invloed op Afrikaanse studenten en intellectuelen, die elkaar en de Antillianen in Parijs ontmoetten. Aimé Césaire (Martinique) en Léon Damas (Guyana) begonnen daar in 1934, samen met L.S.Senghor (Senegal), het tijdschrift L’Étudiant noir, dat zich bewust richtte tot alle negers, omdat allen met dezelfde problemen te kampen hadden vanwege de economische, politieke en culturele onderdrukking door de blanken. In deze geest is de négritudebeweging (zie négritude) begonnen, waaraan de namen van Césaire en Damas onlosmakelijk verbonden zijn. In hun geboortelanden is echter nog steeds weinig vooruitgang te bespeuren wat culturele bewustwording betreft. Ook jongere schrijvers zijn er maatschappelijk geëngageerd, zoals Bertène Juminer (Guyana) en Edouard Glissant (Martinique) en de dichter René Depestre (Haiti).
LI TT. G.R.Coulthard, Race and colour in Caribean lit. (1962); D.Guérin, Les Antilles décolonisées (1969; inl. van A.Césaire); J.Jahn, A history of neo-African literature. Writing in two continents (1968).

SPAANSTALIG. In de 19e eeuw stonden Cuba en Puertorico onder Spaans koloniaal gezag (alleen de Dominicaanse Republiek was in 1821 onafhankelijk geworden). De strijd tegen het kolonialisme was toen het belangrijkste thema in de werken (en daden) van b.v. de Cubaan José Marti en de Puertoricaan Eugenio Maria de Hostos (1893—1903). Ca. 1900 overheerste het modernismo, maar vanaf de jaren dertig hield men zich bezig met de eigen realiteit. In de zgn. negerpoëzie stond het sociaal protest tegen de armoede en tegen het Noordamerikaanse imperialisme centraal, naast soms meer folkloristische thema’s. Vertegenwoordigers van dit genre zijn de Cubanen Nicolas Guillén en Emilio Ballagas, de Dominicaan Mauel del Cabral (*1907) en de Puertoricaan Luis Pal és Matos (* 1898,♱1959). Bij Guillén overheerst het anti-imperialisme en raakt de sociale problematiek van de negers op de achtergrond. Op Puertorico bestaat, sedert de jaren vijftig, ook een militante anti-Noordamerikaanse litteratuur (René Marqués, Pedro Juan Soto (*1928), José Luis Gonzalez. Sedert 1959 leeft dat thema op Cuba niet meer zo sterk. Sinds de revolutie en de onafhankelijkheid maakt het land een culturele bloei door, mede als gevolg van succesvolle campagnes tegen het analfabetisme. Er bestaan op Cuba veel litteraire tijdschriften en uitgeverijen en daarmede vele mogelijkheden voor nieuwe auteurs (naast anderen Fernandez Retamar, Lisandro Otero, *1932, José Triana, Miguel Barnet, *1940).
LITT. J.A.Portuondo, Bosquejo histórico de las letras cubanas (1962); S.Bueno, Historia de la literatura cubana (1963); C.Rosa-Nieves, Historia panorámica de la literatura puertorriqueña, 1589 — 1959 (1963); F.Manrique Cabrera, Historia de la literatura puertorriqueña (1965); M.Henríquez Ureña, Panorama histórico de la literatura dominicana (1966).