Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

gareel

betekenis & definitie

(in de volkst. ook greel,ook in de samenst.) o. (garelen),

1. lederen halsjuk van een trekdier, halsgordel; bij uitbreiding het getouw waarin een trekdier gespannen wordt, de trekstrengen (e); een paard in het — slaan of spannen, voor de wagen, de ploeg spannen, aanspannen;
2. (oneig. als zinnebeeld van slavernij, drukkende dienstbaarheid of afhankelijkheid in het algemeen), juk, boei, band, kluister: het slaafs —, slavenjuk; iemand in het slaan, hem noodzaken zich te onderwerpen en diensten te bewijzen; in het — zwoegen, draven, enz., een moeilijk en kommervol leven leiden; iemand in het spannen, hem aan het werk zetten; in iemands — draven, hem slaafs gehoorzamen of navolgen; in hetzelfde — lopen, nauw aan elkaar verbonden zijn, (bij uitbreiding) altijd samen zijn.

(e) Het gareel ligt om de hals van het paard en steunt tegen de schouderbladen. Aan het gareel worden de strengen vastgemaakt waarmee het paard aan het voertuig trekt. Vooral wanneer grote trekkracht moet worden uitgeoefend dient het gareel zeer goed te passen. Gareelkussens worden aangebracht om pijnlijke drukkingen te voorkomen. Zware uitvoeringen voor werkpaarden worden haam genoemd. Naast de gareeltuigen kent men borsttuigen, waarbij de trekkracht wordt uitgeoefend door middel van een brede band voor de borst van het paard.