Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 29-06-2020

Foucault, Michel

betekenis & definitie

Frans historicus en filosoof, *15.10.1926 Poitiers. Foucault was eerst docent te Tunis, daarna hoogleraar te Clermont-Ferrand, en sinds 1970 aan het Collège de France te Parijs.

Foucault is historicus en in nauwe samenhang daarmee kentheoreticus. Hij wordt met C. Lévi-Strauss en R. Barthes tot de belangrijkste representanten van het Franse structuralisme gerekend. Foucaults eerste werken zijn studies over de geestesziekte en de specificiteit van de medische blik. Ziekte krijgt slechts binnen een bepaalde cultuurfase een realiteit en een dienovereenkomstige betekenis.

Een samenleving reageert op die ziekten door zichzelf en de zieke in een netwerk van betekenisverleningen te spinnen, waarvan de ontkenning van betekenis en de daarbij behorende sociale uitsluiting de belangrijkste zijn. De moderne maatschappij, aldus Foucault, wil niet luisteren naar dat wat de geesteszieke te zeggen heeft. Deze kritiek houdt ook een nieuw kennistheoretisch uitgangspunt in, van waaruit historisch onderzoek kan worden bedreven. Foucault duidt dit aan met het begrip archéologie du silence: ‘archéologie’ geeft een zoeken aan naar een bepalende eenheid van kennis (zie paradigma); ‘silence’ duidt in dit geval aan, dat dit kennen zich niet rechtstreeks uitdrukt in wat gezegd wordt, in wat b.v. de waanzin in de loop der tijd over zichzelf in taal omzet, maar juist in het zwijgen van de waanzin over zichzelf. Dit zelfde thema komt in twee hoofdwerken aan de orde, in Les mots et les choses en L’archéologie du savoir. Hierin is het empirisch gegeven omvattender: de westerse cultuur; maar de wetenschappelijke benadering blijft dezelfde.

Sinds de late middeleeuwen worden renaissance, classicisme en moderne tijd gedomineerd door achterhaalbare en in hun specificiteit kenbaar te maken epistemes. De daarin vervatte codes weerspiegelen de orde die aan elk spreken, denken, waarnemen en handelen voorafgaat. Zij bepalen de wijze waarop de mens zal leven en werken, spreken en denken en zichzelf verwerkelijken. Dat brengt een antropocentrisme met zich mee, dat herroepen dient te worden: in de formule omtrent de ‘dood van de mens’. Men leert zien, welk een hindernis de mens zelf voor zijn denken was. Vandaar Foucaults formulering betreffende de ‘decentrering van het subject’, een formule die kennistheoretisch evenzeer een geschiedenisdenken, een wetenschapstheorie en een hermeneutiek als ook een polemiek met het traditionele filosofisch-idealistische model inhoudt.

In zijn befaamde inaugurele rede voor het Collège de France, L’ordre du discours, toonde Foucault de koppeling aan van de constructie van het gesprokene aan de sociale onderdrukkingsen uitsluitingsmechanismen, die in elk spreken aan het werk zijn. De drie grote uitsluitingssystemen zijn volgens hem: het verbod om te zeggen wat men zou willen zeggen, de uitsluiting van de waanzin, de wil tot waarheid. Het laatste element bevat een diepgaande filosofische relevantie, aangezien hier aan de orde komt hoe elk spreken van zichzelf stelt op waarheid te zijn gericht. Op die wijze worden betekenissen vastgelegd waarin wetenschappen hun fundament vinden en de geschiedenis werd geëxpliciteerd, d.w.z. waarheden werden gemaakt die zich als de waarheid aandienden. In Surveiller et punir wordt de problematiek van het gevangeniswezen geanalyseerd zoals in de vroegere werken de geesteszieke en de arts. Opnieuw is het thema van de uitsluiting en de onderdrukking centraal.

Van de 16e-19e eeuw heeft men een aantal sociale procedures ontwikkeld om criminelen ‘gehoorzaam en nuttig’ te maken. Evenals in ziekenhuizen, het leger, scholen, universiteiten en fabrieken werd ook in de gevangenis primair discipline bijgebracht: discipline als keerzijde van vrijheid. De menswetenschappen vertonen een zelfde politieke technologie, die met de idee van recht en rechtvaardigheid in de hand het justitiële apparaat organiseert en een ‘episteme’ vormt. De moderne moraal is precies die van dat episteme, een discours blijkt méér dan verbaal gedrag te zijn: het impliceert lichamelijk en geestelijk lijden, beknotting, dril. Werken: Maladie mentale et personnalité (1954), Folie et déraison (1961; Ned. vert. 1976), Raymond Roussel (1963), Naissance de la clinique (1963), Les mots et les choses (1966), L’archéologie du savoir (1969), L’ordre du discours (1970; Ned. vert. De orde van het vertoog, 1976), Ceci n’est pas une pipe (1973), Surveiller et punir. Naissance de la prison (1975).LITT. A. Guedez, Foucault (1972); R. Bakker, Het anonieme denken (1973): J.M. Broekman, Strukturalisme (1973).