Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 29-06-2020

fiks

betekenis & definitie

I. bn. (-er),

1. flink van gestalte: een fikse jongen; vlug en flink: een fikse grijsaard;
2. welvarend, gezond: ik ben niet al te -;
3. krachtig, stevig, niet slap, nadrukkelijk: een fikse klap; fikse stappen;

II. bw. (-er),

1. op fikse, flinke wijze: dat heeft hij gedaan;
2. (gew.), —!, rechtop (als commando).