Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 29-06-2020

fazanten

betekenis & definitie

m. (mv.), vogelfamilie.

De fazanten, Phasianidae, behoren tot de orde hoenderachtigen, en omvatten ca. 165 soorten. Het loopbeen en de tenen zijn onbevederd; de nagels zijn krachtig ontwikkeld. De snavel is half zo lang als de kop; de snavelpunt is scherp. De vleugels zijn kort, afgerond en sterk gewelfd; de staartpennen zijn vaak zeer lang. Bij vele soorten heeft het mannetje een of meer sporen aan het loopbeen. Het zijn goede lopers; bij een aantal soorten is ook het vliegvermogen goed ontwikkeld.

In de Nieuwe Wereld zijn zij vertegenwoordigd door de onderfamilie van de Odontophorinae, de Amerikaanse kwartels, met 36 soorten. De onderfamilie van de Phasianae, die in de Oude Wereld voorkomt, valt in drie groepen uiteen, de kwartels (zie kwartel), de patrijzen (zie frankolijn, patrijs en steenpatrijs) en de ‘echte’ fazanten. De laatste groep, die 16 geslachten telt, omvat 48 soorten. Bekende geslachten zijn o.a. Gallus (zie boshoen), Pavo en Afropavo (zie pauw), Tragopan (saterhoen) en Phasianus (fazant). De vijf soorten saterhoenders, die behoren tot de kleurrijkste fazanten, kwamen oorspronkelijk voor in de Himalaja van West-Pakistan tot Birma en tot de prov.

Foetjièn in China; zij zijn in aantal zeer sterk achteruitgegaan. Het geslacht Phasianus telt twee soorten, de groene fazant, P. versicolor, uit Japan, en de gewone fazant of bosfazant, P. colchicus (uit het gebied van de Zwarte en Kaspische Zee tot Korea). De fazant is in Europa al in de 11e eeuw ingevoerd en leeft hier thans in wilde staat. In Nederland en België is hij een zeer talrijke broedvogel.

LITT. J. Delacour, The pheasants of the world (1951); P. Wayre, A guide to the pheasants of the world (1969).