Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 29-06-2020

fauteuil

betekenis & definitie

[Fr.], m. (-s),

1. leuning-, armstoel;
2. ben. voor een rang in theaters.

Ca. 1550 was de fauteuil een onbeklede armstoel met trapeziumvormige zitting en hoge rugleuning. In de 17e eeuw kwam de met leer beklede fauteuil in gebruik. Deze volgde de wijzigingen in stijl die ook de stoel onderging: aanvankelijk het Spaanse rechte type, vervolgens het model met gedraaide, getorste, balusteren voluutpoten. In de 18e eeuw waren doorgaans rug, zitting en een gedeelte van de armleggers gestoffeerd. Daarnaast was in gebruik een met riet bespannen fauteuil (fauteuil canné). Zitting en rugleuning kregen gebogen contouren, de rugleuning werd lager.

In Frankrijk kwamen in de 18e eeuw vele types fauteuil voor, o.a. de bergère, de chaise-longue, de fauteuil à la reine (met rechte rugleuning) en de fauteuil cabriolet (met gebogen rugleuning). In de 19e eeuw ontstond de crapaud, een ronde, geheel gestoffeerde leunstoel waarvan de armen rugleuning één geheel vormen.

LITT. W. van der Pluym, Vijf eeuwen binnenhuis en meubels in Nederland, 1450-1950 (1954).