Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 29-06-2020

facetoog

betekenis & definitie

o. (-ogen), samengesteld oog, voorkomend bij geleedpotigen.

Het facetoog is een type lichtzintuig dat (naast ocellen) voor geleedpotige dieren (insekten, kreeften) karakteristiek is. Bij andere diergroepen komt het slechts sporadisch voor. Het facetoog is samengesteld uit een aantal tegen elkaar aansluitende enigszins taps toelopende deeloogjes (ommatidiën; afb.), die elk van buiten naar binnen een lenssysteem en een aantal lichtzintuigcellen bevatten. Pigmentcellen tussen de ommatidiën zorgen voor afscherming van elk ommatidium ten opzichte van zijn buren. Het aantal ommatidiën varieert van slechts enkele (sommige mieren) tot vele duizenden per oog (libel). De lenzen van de ommatidiën hebben van boven gezien een zeshoekige vorm, zodat het oogoppervlak de structuur van een bijenraat vertoont. Volgens de klassieke opvatting van J.Müller (1829) ontwerpen de ommatidiën gezamenlijk een rechtopstaand mozaïekbeeld van de omgeving op de laag van de lichtzintuigcellen, opgebouwd uit evenveel punten als er ommatidiën aan deelnemen.

Elk ommatidium ‘meet’ slechts de gemiddelde helderheid van zijn ‘gezichtsveld’. De opbouw van het facetoog uit talrijke ommatidiën komt de gezichtsscherpte (het visueel oplossend vermogen) ten goede: hoe meer ommatidiën, des te meer beeldpunten, en des te fijnere details van de omgeving kunnen worden onderscheiden. In vergelijking met het lensoog is het oplossend vermogen van zelfs het best ontwikkelde facetoog nog zeer bescheiden. Dit wordt evenwel gecompenseerd door een beter oplossend vermogen in de tijd: terwijl bij het menselijk oog reeds bij ca. 20 beelden per seconde beeldversmelting begint op te treden, ligt deze drempelwaarde voor bijen en vliegen ruim een factor tien hoger.

Talrijke diersoorten met facetogen, o.a. de honingbij, zijn tot zeer goede kleuronderscheiding in staat gebleken. Insekten en kreeften bleken voorts algemeen gevoelig voor de polarisatietoestand van het hemellicht, een eigenschap die wordt gebruikt voor het oriëntatievermogen.

< >