Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-08-2021

Emigratie

betekenis & definitie

[Lat.], v. (-s), in het algemeen zich blijvend vestigen in een andere staat; (metonymisch) de gemeenschap van geëmigreerden.

Het verschijnsel emigratie is zo oud als de mensheid; voor Europa zijn de 19e en het begin van de 20e eeuw de tijd geweest van massale emigraties. Meestal waren het individuele emigranten, in enkele gevallen deden zich groeps-emigraties voor. Individuele emigratie geschiedt vaak in de vorm van ketting-emigratie: één pionier gaat vooruit en laat daarna zijn familieleden, dorps- of streekgenoten overkomen. Op die wijze ontstonden in veel immigratielanden gesloten nederzettingen van immigranten uit een bepaalde streek. De emigratie van na de Tweede Wereldoorlog is bijna overal georganiseerde emigratie, die berust op verdragen tussen de betrokken regeringen, waarbij aan de emigranten bepaalde eisen van gezondheid, leeftijd, vakbekwaamheid enz. worden gesteld. Het Ned. emigratiebeleid is in de loop der tijd nogal wisselvallig geweest.

Kort na de Tweede Wereldoorlog liepen de schattingen van de aantallen emigranten steeds op: van 15000 per jaar in de Eerste Industrialisatienota (1949) tot 60000 per jaar in de Tweede Emigratienota (1952). In werkelijkheid emigreerden in de periode 1945—60 in totaal 950000 personen; het cumulatief saldo (het verschil tussen emigranten en immigranten) bedroeg echter slechts 146000. Bovendien veranderde de samenstelling van de categorie emigranten; in 1950 bestond 52 % uit boeren, vijf jaar later was dit gedaald tot 9 %. De emigratie uit België, m.n. naar Canada, behaalde in de periode 1950-60 relatief hoge cijfers, met een record in 1958. In 1970 emigreerden uit België 12602 personen, uit Nederland 38832. Voor 1975 waren de cijfers resp. 4639 en 33123.

Emigranten vormen vaak een bepaalde selectie uit de totale bevolking. Vroeger werd, in het voetspoor van het sociaal-Darwinisme, wel verondersteld dat steeds de flinksten, de kloeksten (Steinmetz) uit een bepaalde groep zouden emigreren. Omgekeerd is ook de theorie verkondigd dat de emigranten juist de onaangepasten, de mislukten zouden zijn. B.P. Hofstee heeft er daarentegen op gewezen, dat de emigranten dragers zijn van een bepaald cultuurideaal dat uit het oude land afkomstig is en waaraan zij in het nieuwe land vorm trachten te geven. Is dit cultuurideaal conservatief, dan kan emigratie met het doel dit ideaal te had handhaven, zelfs leiden tot de paradox, dat degenen die emigreren, eigenlijk degenen zijn die thuisblijven (Groenman).

Er heeft regelmatig onderzoek plaatsgevonden,

1. naar de motieven en verwachtingen van niet-agrarische emigranten;
2. naar de karakteristieken van de emigrant;
3. onderzoek naar de aanpassing in het nieuwe land.

LITT. A.de Smet, L’émigration belge aux EtatsUnis pendant la 19 ièmes siècle jusqu’à la guerre civile (1950); De Gaande Man, gronden van de emigratiebeslissing (1958); W.v.d.Mast, Praktijk en patroon van recente Ned. groepsmigraties (1963); B.P.Hofstede, Thwarted exodus, post-war overseas migration from the Netherlands (1964); J.M.M.v. Amersfoort, Immigr. en minderheidsvorming, een analyse van de Ned. situatie 1945—73 (1974).