bn. en bw.,
I. bn.,
1. betrekking hebbend op, van de aard van elektriciteit: elektrische energie, eenheden; elektrische verschijnselen;
2. door elektriciteit veroorzaakt: elektrische stroom; een elektrische vonk; een elektrische schok;
3. elektriciteit voortbrengende: een element; een elektrische batterij, machine, centrale;
4. met elektriciteit werkend, door middel van elektriciteit bewogen of voortgebracht: een elektrische slinger, trein, naald, rem; elektrisch licht; elektrische telegrafie;
5. dienend voor de verspreiding van elektrische kracht: een elektrische leiding;
6. met elektriciteit geladen: de dampkring is elektrisch; ook fig.;
II. bw., door of met elektriciteit: dat toestel werk elektrisch; elektrisch verlicht;
III. in volkstaal als zn., o. voor: de elektrische leiding of installatie, of het verbruik van elektriciteit.