Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-08-2021

Eigendom

betekenis & definitie

I. m., de omstandigheid dat een zaak iemand toebehoort, het recht op de heerschappij over een zaak, het recht iets zijn eigen te noemen ; het zakelijk recht om van een zaak het vrije genot te hebben en daarover op de meest volstrekte wijze te beschikken : de bewijzen van eigendom liggen ter inzage; eigendom en bezit zijn verschillende begrippen; in eigendom hebben eigenaar zijn; industriële

eigendom, het recht over een uitvinding te beschikken; recht in verband met merken en octrooien;

intellectuele, letterkundige eigendom , auteursrecht (geen wettelijke term);

II o. (-men),

1.zaak die men zijn eigen mag noemen, zaak als aan een persoon (lichaam enz.) toebehorend: dat boek is mijn eigendom; dat park is particulier eigendom;
2. vast goed, onroerend goed; (gew.) landgoed, huis, boerderij.

RECHT

Eigendomsrechten kunnen onderscheiden worden in genots- en beschikkingsrechten (zie beschikking). Indien alle genotsrechten worden afgestaan, houdt de eigenaar alleen een beschikkingsrecht over (zgn. blote eigendom). Vrijwillige beperkingen van het eigendomsrecht kunnen weer verdwijnen, zodat het eigendomsrecht weer volledig wordt. Er zijn echter beperkingen die door het recht worden opgelegd om de medemens te beschermen (b.v. de Hinderwet) of in het algemeen belang (b.v. onteigening) en deze verdwijnen niet. Dit duidt men aan door de term: uitholling van het eigendomsrecht. Het burenrecht b.v. belast de eigenaars van naburige erven zelfs met enkele verplichtingen om iets te doen.

Bij aantasting van het eigendomsrecht door derden kan de eigenaar gebruik maken van een rechtsvordering tot teruggave van hetgeen hem ten onrechte is onthouden; dit heet revindicatie. Daarnaast kan hij degene die inbreuk maakt op zijn eigendomsrecht vervolgen met een persoonlijke vordering, gegrond op een onrechtmatige daad, strekkende tot schadevergoeding en herstel. Voor de overdracht van het eigendomsrecht op materiële roerende zaken is een overdracht van de feitelijke macht voldoende, waarbij de één de bedoeling dient te hebben om het eigendomsrecht over te dragen en de ander om het te ontvangen. Voor de overdracht van het eigendomsrecht op onroerend goed is het nodig een notariële akte van de zakelijke overeenkomst tot overdracht te doen opmaken en deze te doen overschrijven in de openbare registers (hypotheekregister). De eigendomsoverdracht wordt juridische levering genoemd, in tegenstelling tot de feitelijke levering (het overdragen van de feitelijke macht).

In België gaat het eigendomsrecht niet over door de juridische levering, maar door de overeenkomst tussen de vroegere en de nieuwe eigenaar. Na het sluiten van die overeenkomst is de vroegere eigenaar alleen nog te verplichten feitelijk te leveren, d.i. de feitelijke macht over te dragen.

LITT. J.C.Schultsz, Eigendomsverkrijging bij koop van roerend goed in het Westeuropees intern, privaatr. (1955); A.van Oven en C.H.Telders, Preadviezen (in: Hand. Ned. Jur. Ver. 1958); W.J.Slagter, Juridisch en econ. eigendom (1968).

SOCIOLOGIE

In elke samenleving wordt in geschreven regels of in de ongeschreven traditie vastgelegd wie zich op welke manier de waardevolle goederen van de samenleving mag eigen maken en hoe ver dat ‘eigen’ gaat. Toeëigening en gebruik van deze goederen overlaten aan het ‘recht’ van de sterkste, zou een samenleving onmogelijk maken. Men heeft dan ook niet (alleen) met de feitelijke macht over goederen te maken, maar in de eerste plaats met rechtsregels, die men samenvat met het begrip ‘eigendom’ (strikter: ‘recht van eigendom ...’), met een intermenselijke en een zakelijke kant: elke eigenaar is afhankelijk van ononderbroken erkenning van zijn heerschappij; daarnaast is er een band tussen eigenaar en goederen, de zakelijke kant, die in het 19e-eeuwse eigendomsbegrip op extreme manier de voorrang heeft gekregen. Belangrijke vragen bij de studie van het recht van eigendom zijn o.m.

1. zijn de dragers (subjecten) van eigendom voornamelijk individuele natuurlijke personen of vooral (ook) collectiviteiten, ‘rechtspersonen’, zoals NVS?
2. welk criterium (beginsel) bepaalt de inhoud van de uitoefening van het eigendomsrecht: mag de eigenaar het goed benutten puur naar eigen goeddunken, als particulier dus, of moet hij (en in welke mate) rekening houden met het feit dat hij deelgenoot is van een gemeenschap?
3. wordt eigendom beschouwd als moederrecht, één en ondeelbaar als exclusieve en meest volledige beschikkingsbevoegdheid?
4. wordt het voorwerp (object) van eigendom vooral opgevat als materieel ding of kent men ook eigendom van immateriële goederen, zoals vorderingsrechten, aandelen, aanspraken op uitkering of medische hulp e.d.?

In de middeleeuwen zag men de eigendom als een teken van iemands plaats in en verantwoordelijkheid voor de samenleving; dat hield o.a. in gezag over de mensen die van de betreffende, eigendom (grond b.v.) afhankelijk waren. In de 19e eeuw ontstond onder invloed van de industriële revolutie de opvatting van eigendom als ongebonden beschikkingsmacht van natuurlijke personen over stoffelijke (onroerende) goederen, waarbij de eigen arbeid werd gezien als fundament voor dat recht van eigendom. De individuele particulier mag met ‘zijn’ goederen doen en laten wat hij wil, behalve datgene wat de geschreven wet hem verbiedt. Deze opvatting vindt men terug in het Ned. en het Belg. BW. Marx en Engels voorspelden dat het gebruik van de eigendom voor economische doeleinden zou toenemen en dat tijdens deze ontwikkeling de opbrengst (het kapitaal) in handen van steeds minder mensen zou komen. Er zou een klasse van bezitlozen ontstaan, die als enige eigendom hun arbeidskracht hebben.

Sindsdien is er zoveel veranderd ten aanzien van inhoud en verdeling van eigendom, dat het huidige eigendomsbegrip nauwelijks nog lijkt op het 19eeeuwse (dat in het populaire besef evenwel nog een grote rol speelt). De economische ontwikkeling en de correcties daarop hebben nieuwe dragers van eigendom geschapen; er zijn grote samenwerkingsverbanden ontstaan, die geen individueel eigendom zijn, doch juridisch in eigendom van de gezamenlijke aandeelhouders. De feitelijke beslissingsmacht is in handen komen te liggen van een kleine kring van bewindvoerders (‘managers’), die ‘macht zonder eigendom’ (Berle) bezitten; men spreekt ook wel van ‘economische eigendom’ (Slagter). M.n. ten aanzien van de produktieve eigendom zijn vele maatregelen getroffen die het vrije gebruik nader bepalen terwille van medemens en gemeenschap, b.v. arbeids-en veiligheidswetgeving, huuren pachtrecht, Woningwet en Wet op de Ruimtelijke Ordening, Hinderwet, maar ook de Wet op de Ondernemingsraden, de uitgebreide wetgeving op de economische ordening en diverse wetten en beleidsmaatregelen op het gebied van de belastingen en de sociale verzekeringen. Voorts is onteigening in het algemeen belang van uitzondering tot regel geworden. Enkele van deze maatregelen komen neer op (pogingen tot) herverdeling van eigendom.

Dit alles veronderstelt erkenning en uitoefening van de verantwoordelijkheid van de eigenaar voor de uitwerking van zijn daden op medemens en gemeenschap. In het burgerlijk recht is b.v. ook erkend (sinds 1919) dat elke eigenaar ook zonder uitdrukkelijke wettelijke opdracht verplichtingen heeft ten opzichte van de medemensen indien de maatschappelijke betamelijkheid dat vraagt. Men is gaan inzien dat deze plichten tot het wezen van de eigendom behoren.

Een duidelijk onderscheid tussen particulier eigendom en overheidseigendom is niet meer te maken. Zelfs ten aanzien van de op het eerste gezicht particuliere onderneming wordt meer en meer erkend dat haar betekenis voor de samenleving zo groot en rechtstreeks merkbaar is, dat de bewindvoerders over de ondernemingseigendommen zich mede moeten laten leiden door deze ‘publieke bestemming’, door het ‘algemeen belang’.

Naast eigendom van grond en machines is eigendom van aandelen, auteursrecht of octrooi van grote maatschappelijke betekenis geworden. De eisen van het economisch verkeer en reacties op onevenwichtigheden hebben verder talloze diensten, instellingen en voorzieningen in het leven geroepen (b.v. vervoerswezen, ziekenfondsen, sociale verzekeringsstelsel, huisvesting, maatschappelijk werk, sporten recreatievoorzieningen) die een deel van het maatschappelijk vermogen zijn geworden.

LITT. J.Burnham, The managerial revolution (1941); J.J.Fahrenfort, Socialisme in oude tijden (1945); R.Derine, Grenzen van het eigendomsr. in de 19e eeuw (1955); A.A.Berle, Power without property (1959); B.Pinckaers, Eigendom in een nieuwe tijd (1960); J.K.Galbraith, The new industrial state (1967); J.-A.Ponsioen, Vast eigendom in verandering (in: Onroerend goed, opst. t.g.v. het 125-j. bestaan van de Broederschap der Notarissen in Ned., 1968); J.P.Lévy, Hist. de la propriété

; W.G.Friedmann, Law in a changing society (2e dr. 1972); J.S.Coleman, Power and the structure of society (1974).