Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-08-2021

Duits

betekenis & definitie

[diutisc, zie diot, van het volk; dus de Duitse taal als volkstaal, in tegenstelling tot het Latijn, de taal van de geleerden], Ii. bn. en bw.,

1. (vero.) in het Wilhelmus als tegenstelling tot Spaans, Waals of Italiaans;
2. van de Duitsers, van, uit Duitsland: de Duitse taal; Duitse steden; de Duitse Orde, in 1190 gestichte geestelijke ridderorde;
3. van, behorend tot de Duitse taal: een duits woord; Duitse letters, duits schrift, fractuurschrift;

II. zn., de Duitse taal . Het Duits is een Germaanse taal. Het Duitse taalgebied omvat de DDR, Oostenrijk met Zuid-Tirol in Italië, Duitstalig Zwitserland, EIzas-Lotharingen in Frankrijk, Duitstalig Luxemburg, de Belg. oostkantons, de BRD en een Duitstalige minderheid in Zuid-Denemarken. Uitbreiding van het taalgebied ten koste van de Romaanse volkstalen vond plaats tijdens en na de volksverhuizing (5e en 6e eeuw) in het westen (waar het Moezelromaans vermoedelijk in de 12e eeuw uitstierf) en in het zuiden (waar het Retoromaans nog altijd terrein verliest); ten koste van de Slavische talen tijdens de middeleeuwse Ostkolonisation, toen gebied ten oosten van de rivieren Elbe en Saaie werd veroverd. Inkrimping van het taalgebied vond plaats als gevolg van de Tweede Wereldoorlog door massale vlucht en verdrijving van Duitstaligen uit het oosten. In het Duitse taalgebied is het Nieuwhoogduits (Nhdu.) tegenwoordig algemeen aanvaard als norm. Deze geldt ook voor het spraakgebruik en het aandeel van de dialecten in de gesproken omgangstaal wordt daardoor steeds kleiner. Een uitzondering is alleen Zwitserland waar de dialecten (die gezamenlijk het Schwyzerdütsch heten) nog steeds vrijwel overal gesproken worden.

Door de Hoogduitse klankverschuiving (5e—7e eeuw) ontstond uit de Germaanse talen van Midden-Europa een duidelijk gekenmerkt Hoogduits, zoals blijkt bij vergelijking van paard = Pferd, open = offen, tijd = Zeit, meten = messen, ribben = Rippen, bidden = bitten enz. Geschreven werd het Hoogduits sinds ca.750, aanvankelijk als afspiegeling van dialecten. Toen er spellingtradities ontstonden, ontwikkelden er zich regionale schrijftalen, door welbewuste verwijdering van dialectkenmerken. Deze gezuiverde regionale schrijftalen verkregen aan het eind van de 12e eeuw de status van volwaardige talen die ook ter vervanging van het Latijn in ambtelijke stukken gebruikt werden. Rangverschillen tussen de schrijftalen werden bepaald door de verschillen in het prestige van hun gebruikers. Zo kregen de Beierse en Oostenrijkse schrijftalen het overwicht toen in de 15e eeuw de schrijvers van de belangrijkste Beierse, Oostenrijkse en Oost-Middenduitse kanselarijen een gemeenschappelijke spelling voor hun onderlinge ambtelijke correspondentie ontwikkelden. De schrijftaal die toen ontstond is de vroege vorm van het Nhdu.

Op dezelfde wijze als het Nhdu. ontwikkelde zich in Noord-Duitsland in de 13e—15e eeuw het Middelhoogduits (Mhdu.), dat binnen de invloedssfeer van de Hanze als schrijftaal gold. De neergang van de Hanze bracht met zich mee dat in Noord-Duitsland in de 16e eeuw de eigen schrijftaal vervangen werd door het hoger gewaardeerde Nhdu.

In de geschiedenis van de Duitse taal onderscheidt men drie tijdperken: het Oudhoogduits (Ohdu.) tot ca. 1100, het Middelhoogduits (Mhdu.) tot ca.1525 en het Nieuwhoogduits (Nhdu.) na het verschijnen van Luthers bijbelvertaling. Een scherpe scheiding is er echter niet.

Oudhoogduits. Afgezien van woorden en eigennamen in oorkonden uit de 7e eeuw en runenopschriften en namen uit vroeger tijd, begint in het midden van de 8e eeuw een doorlopende overlevering in Ohdu. dialecten. Vertegenwoordigd zijn Alemannisch, Beiers, Rijn-, Oosten Middelfrankisch en geringe resten van Hessisch of Thürings. Ook het Langobardisch schijnt tot de Ohdu.-groep behoord te hebben (Ohdu. klankverschuiving in overgeleverde woorden). De oudste gedenktekenen (glossaria als het Keronische uit Sankt-Gallen en het Reichenauer, en vertalingen van formulieren) zijn meest Alamannisch. Van een algemeen Hdu. was geen sprake; wel heeft Karel de Grote veel gedaan voor een zekere eenheid door o.a. te bevelen het volk in de moedertaal te onderwijzen (vandaar de vertalingen van geestelijke werken), maar dit Duits had natuurlijk een dialectisch karakter.

Het schrijven van Duitse teksten met Latijnse lettertekens leverde in het begin moeilijkheden op. Twee bekende Ohdu. schrijvers, de Weissenburger abt Otfrid en de Sankt-Galler abt Notker, trachtten door regels voor spelling en accentaanduiding tot een juiste weergave te komen. Het Ohdu. wordt tegenover de latere perioden door rijkdom aan vormen en heldere uitgangen gekenmerkt. In de 11e eeuw vond er een sterke toeneming van toonloze uitgangen plaats; deze eeuw vormt een overgangstijd naar het Mhdu. Groot is het aantal woorden aan het Latijn ontleend, vooral in kerkelijke zaken. Middelhoogduits.

Het Mhdu. werd o.a. gekenmerkt door het verdwijnen van de klinkende uitgangen (behalve in Alamannische dialecten, vooral waar het -i betreft), waarvoor de toonloze -e optreedt. Het belangrijkste gevolg daarvan voor de klankleer is de fonologisering van de umlaut geweest, waardoor het Mhdu. vocaalsysteem grondig van het Ohdu. verschilt. In de vormleer leidde deze verdoffing tot vermenging van verbuigingsvormen uit verschillende klassen. Men sprak in de middeleeuwen dialect, maar terwille van de verstaanbaarheid in deze tijden, waarin het verkeer toenam, schreef men niet zoals men sprak. Er vormden zich lokale schrijftalen, die de normen voor de gewestelijke taal vertegenwoordigden, zoals uitdrukkelijk werd vermeld. Een algemene Mhdu. schrijftaal heeft niet bestaan.

Naast gewestelijke waren er ook standstalen. Er bestonden verschillen tussen de spreekwijze van de adel, die van de stedelingen en die van de boeren. De burgerlijke taal is overgeleverd in de officiële stukken van de stedelijke overheid, in handelsstukken, kronieken, bijbelvertalingen en stichtelijke litteratuur. Zij is in de verschillende dialecten de taalvorm, waaruit de schrijftalen zich ontwikkelden; uit deze schrijftalen ontstond een algemene schrijftaal onder invloed van het Italiaanse humanisme aan het hof van Karel iv te Praag (midden van de 14e eeuw). Na de uitvinding van de boekdrukkunst kregen echter de boekdrukkerijen een belangrijke functie in het letterkundig verkeer. In de verschillende centra vormden zich gedurende de 15e eeuw zgn. boekdruktalen (Druckersprachen), die overeenkwamen met de gewestelijke schrijfwijze. [dr.L.Okken] Nieuwhoogduits.

Deze periode begon met de verschijning van Luthers bijbelvertaling (1522 vlg.). Luther had zich toegelegd op het bestuderen van zijn moedertaal. De eerste Wittenberger bijbeldrukken waren in het Oost-Mhdu. Met de hervorming werd deze taalvorm over Duitsland verspreid, waarbij elementen uit hervormingscentra in Zuid-Duitsland als Neurenberg, Augsburg, Straatsburg erin werden opgenomen. De voornaamste kenmerken van het Nhdu. zijn: de rekking van korte klinkers in open lettergrepen met accent, meermalen aangeduid door bijvoeging van een h, b.v. nehmen (Mhdu. nemen), fahren (Mhdu. varen), māgd (Mhdu. maget), en de diftongering van de Mhdu.

I, ū en iu, b.v. Zeit (zit), Braut (brūt), Leute (liute); het omgekeerde gebeurde met uo, üe en ie (gutguot, güte-güete enz.).

In de eerste helft van de 18e eeuw, in de tijd van het zich ontwikkelende rationalisme, gaf Midden-Duitsland de toon aan: J.C.Gottsched, C.Wolff, J. C.Adelung e.a. Een veredeling kreeg de taal door Duitslands klassieke schrijvers: G.E.Lessing, J. G.Herder, J.W.Goethe, F.Schiller en lateren. Eind 18e eeuw kan men zeggen, dat Duitsland een nationale schrijftaal bezit, waarvan de orthografie in 1900 door K.Duden werd vastgelegd. Daarnaast is er een omgangstaal, die regionaal sterk varieert in klank en woord.

Voor de uitspraak is pas veel later een algemene norm gegeven. Als maatstaf geldt hier de toneeluitspraak, waarbij men uiteraard zoveel mogelijk een dialect vermijdt. Een commis-sie van schouwburgdirecteuren en taalkundigen heeft hiervoor regels vastgesteld. In 1903 werden ambtelijk nieuwe voorschriften voor de schrijfwijze vastgesteld. Sinds enige jaren is men bezig met een algehele vernieuwing van de spelling, die echter nog lang niet haar beslag gekregen heeft.

Na de Tweede Wereldoorlog vond een grote verandering in het spraakgebruik plaats door de vlucht van 8 mln. Duitsers naar de BRD uit de gebieden ten oosten van de Oder-Neisse-grens, waardoor oude dialecten verdwenen. Een gevaar voor de Duitse taaleenheid vormt de splitsing in twee republieken. In de DDR werden vele Slavische woorden overgenomen of politieke uitdrukkingen vertaald. Doordat de communicatie en informatie tussen beide staten moeilijk is, dreigt soms ook een inhoudelijke divergering van woorden. [K.W.Siegel]

LITT. Taalgeschiedenis. H.Sperber, Gesch. der dt. Sprache (5e dr. 1966); H.Moser, Dt. Sprachgesch. (6e dr. 1968); A.Bach, Gesch. der dt. Sprache (9e dr. 1970).

Linguïstiek. H.P.Althaus, Lexikon der germ. Linguistik (1973); G.Helbig, Gesch. der neueren Sprachwissenschaft (1974). Sociolinguïstiek. H.von Holzer, Sprache und Gesellschaft (1973). Grammatica.

H.Paul, Deutsche Grammatik (herdr. 1968); J.Erben, Abriss der dt. Grammatik (4e dr. 1969); H.Brinkmann, Deutsche Sprache (7e dr. 1971).

Woordenboeken. H.Küppers, Wörterbuch der dt. Umgangssprache (4 dln. 1954—66); Sprachbrockhaus (7e dr. 1961); F.Kluge, Etymol. Wörterbuch der dt. Sprache (20e dr. 1967).