Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-08-2021

Dubbel

betekenis & definitie

I. bn.,

1. uit twee gelijke of overeenkomstige delen bestaand, tweevoudig: een horloge met dubbele kast; een dubbele boterham, twee op elkaar; met een dubbele draad naaien; een dubbele kin, een kin met een onderkin; een deken dubbel leggen, in tweeën gevouwen; een dubbele deur, die hetzij uit twee vleugels (ofwel dubbele vleugels) bestaat, hetzij uit een stel van twee achter elkaar geplaatste deuren; evenzo dubbele ramen; een dubbel huis, met ramen aan weerszijden van de voordeur; dubbele vijf, zes, dominosteen met vijf, zes ogen op iedere helft; dubbel blind aanzetten; een weg met dubbel spoor, met twee stellen rails; een dubbele tand, een oude vorm en een nieuwe achter elkaar; dubbel blok, met twee schijven; slot, slot met springslot; er is een dubbele bodem, er is iets mee; een dubbele naam, een familienaam die uit twee namen bestaat; zijn tong slaat dubbel, hij praat met een dubbele tong, onverstaanbaar, in het bijzonder voor: hij is dronken; dubbele exemplaren, waarvan men er twee heeft; een dubbele frank, een geldstuk van twee frank; dubbele punt, leesteken (:), dat geplaatst wordt vóór een aanhaling in de directe rede en voor zinnen of zinsdelen die iets vermelden dat ter opheldering of verklaring, of toelichting van het te voren gezegde dient; met krijt schrijven, een te hoge rekening opmaken; (gew.) in dubbel, dubbel, in duplo, in tweevoud;
2. t
weemaal zo groot, zo veel, zo dik (enz.) zijnde als gewoonlijk of normaal: een dubbele aflevering, een

nummer (van een tijdschrift enz.); dubbele bessen; een vergadering in dubbelen getale, met tweemaal zoveel leden als gewoonlijk; dubbele twee, boot met twee roeiers, ieder met twee riemen, zonder stuurman; dubbele likeuren (anisetten enz.), van bijzondere sterkte en fijnheid; (gew.) dubbel bier, zwaar bier; (scheikunde) ter aanduiding van zure zouten (dubbelkoolzure soda e.d.); (weverij) dubbele stoffen, met dubbele ketting; zelfst.: hij vroeg mij het dubbele van de prijs;

3. van tweeërlei aard: een dubbele betrekking; de dubbele standaard; een dubbele wens; een dubbele zin.

II. bw.,

1. in tweeën, in twee exemplaren: ik heb dat boek dubbel; hij ziet dubbel, ziet scheel; (ook) is dronken;
2.tweemaal: de vijand was dubbel zo sterk; dubbel betalen;

schaak;

3. in tweemaal zo hoge mate: dat lachje maakte haar dubbel verleidelijk; dat is dubbel (zo) erg; hij heeft zijn aandeel al dubbel en dwars gekregen, al meer dan dat; (gew.) en dik, zeer veel, meer dan genoeg,

III. zn. o.,

1. een tweemaal zo grote hoeveelheid, zo groot bedrag: het dubbel van dat aantal, van die som;
2. tweede gelijk exemplaar in een verzameling, doublet: hij verkocht zijn dubbelen; (gew.) afschrift, duplicaat, doorslag.

IV. v./m., zie double.