(dreunde, heeft gedreund),
1. met of gepaard gaande met een zwaar, dof geluid, niet zeer snel trillen; het huis dreunt als die zware wagens voorbijgaan;
2. dof en zwaar weerklinken, met een trilling gepaard gaande: een dreunende donderslag; het orgel dreunt; de woorden dreunen in zijn oren; het tegenwoordig deelw. als bw.: een deur dreunend dichtslaan;
3. met een eentonig ritme dof klinken;
4. (overg. ongewoon) door dreunen het genoemde bewerkstelligen.