Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-08-2021

Drenthe

betekenis & definitie

Ned. prov. in het noordoosten, 2684,52 km2, 400900 inw. Naar het landoppervlak is Drenthe de zevende, naar inwonertal de tiende prov. van Nederland.

Bevolkingsdichtheid 151 inw. per km2. Hoofdstad: Assen.

FYSISCHE GEOGRAFIE

In het midden ligt het 10—20 m hoge Drentse plateau, bestaande uit zanden grindafzettingen en deze weer bedekt door eolische zanden. Het Ellertsveld vormt hiervan het centrum. Het plateau vertoont nog duidelijk de kenmerken van het glaciale landschap. Aan de oostzijde van dit plateau loopt van Groningen tot Emmen de hogere Hondsrug. Aan noordwesten zuidzijde hebben de stroompjes (diepjes) in de dalen uit de ijstijd, een bed uitgeschuurd. Langs de beekjes ligt moerasveen en beekbezinking; het waren destijds de groengronden, waarop het vee weidde.

De bodem bevat hier en daar ijzeroer. Er hebben zich door belemmerde waterlozing b.v. ten gevolge van leemafzettingen, grote veenmoerassen gevormd. Deze vormden een natuurlijke grens. Dit isolement is van veel invloed geweest op de sociale ontwikkeling. Het grote aantal kleine kanalen dankt zijn ontstaan m.n. aan de afgraving van de venen, welke op enkele 1000 ha in de zuidoosthoek na, praktisch afgegraven zijn. Oostelijk van de Hondsrug heeft een groot veencomplex gelegen, waarvan de bovenste veenlaag, de bolster, met de diluviale zandgrond de zgn. dalgrond vormde.

Ook in het westen en zuiden (Kloosterveen, Nijeveen, Kolderveen en Steenwijksmoer) lagen dergelijke veencomplexen.

BEVOLKING

In 1900 telde Drenthe ca. 150000 inw., in het begin van 1975 was dit aantal de 400000 (ruim 50 % mannen) gepasseerd. De groei van de bevolking werd tot 1961 alleen veroorzaakt door het geboortenoverschot, omdat er vrijwel altijd een sterke migratie naar andere landsdelen en naar het buitenland geweest is. Drenthe bood te weinig bestaansmogelijkheden om zijn bevolking te binden. Sedert 1962 heeft Drenthe echter een jaarlijks vestigingsoverschot m.n. in de kerngemeenten (Assen, Hoogeveen, Roden, Coevorden) en in enkele aantrekkelijke woongemeenten nabij Groningen (Eelde, Peize, Zuidlaren).

Drenthe is verdeeld in 34 gemeenten, waarvan naar grootte en inwonertal Emmen verreweg de grootste is. Slechts enkele gemeenten kennen een stedelijk karakter: Meppel, Assen, Coevorden, Hoogeveen en Emmen.

De nederzettingen in Drenthe zijn in twee groepen te splitsen, die op het Drentse plateau, de oude kom- of brinkdorpen, en de nieuwe (m.n. aan de randen) veenkolonies of streekdorpen, waartoe op het plateau nog Schoonoord en Witteveen gerekend moeten worden. Gedurende de verschillende verveningsperioden die Drenthe gekend heeft, kwamen van verschillende richtingen immigranten het gewest binnen, die zich vestigden naast de autochtone bevolking (grotendeels Saksisch) op het zandgedeelte. In het zuidwesten en westen kwam deze bevolking m.n. uit de oude Friese en Overijsselse veenkoloniën en in het noordoosten m.n. uit de oude Groningse veenkoloniën, en ten dele uit Duitsland. In het zuidoosten van de prov. ontmoetten deze groepen elkaar, waardoor deze bevolking heterogeen van samenstelling is. Door het ontbreken van een gemeenschappelijke afkomst zijn de bewoners, vooral in vergelijking met het zandgebied, sterk individueel. In het zandgebied staat de bevolking open voor modernisering. Zodoende is er van de oude gewoonten weinig meer over, wel echter een sterke gemeenschapsband (coöperaties, burenplichten e.d.).

De Drentse bevolking is, ondanks de sterke migratie in het verleden, voor Ned. begrippen vrij jong; in 1971 waren er op de 100 personen van 20—64 jaar 70,7 0—19 jarigen, en 19,6 ouder dan 64 jaar, welke cijfers voor Ned. resp. 65,2 en 19,0 bedragen. De bevolking is m.n. prot.: 42 % n.h., 14 % geref., 9 % r.k., 8 % overige, 27 % g. kerkg. Het katholicisme, dat in het Drentse zandgebied sporadisch voorkomt, is vooral in het zuidoosten (Schoonebeek, Emmen en Coevorden) vrij sterk (24 %). Verscheidenheid in politiek en geloof is er kenmerkend.

ECONOMIE

Landbouw. De opkomst van de Drentse landbouw is te danken aan het vrijkomen van landbouwgrond bij het afgraven van het veen en het ontginnen van woeste grond en de komst van kunstmest en compost (VAM te Wijster). Er zijn drie typen landbouw: de veenkoloniale landbouw (uitsluitend akkerbouw), de landbouw op de centrale zandgronden (overheersend gemengd bedrijf) en de landbouw in de noordelijke en zuidelijke randgemeenten (overheersend veeteelt). De voornaamste landbouwgewassen zijn: granen: 28000 ha (haver: 10300 ha, gerst: 9100 ha en tarwe: 5700 ha), aardappelen: 40600 ha (fabrieksaardappelen: 37700 ha) en suikerbieten: 8600 ha. De veestapel omvat veel rundvee en varkens; de schapenhouderij is praktisch geheel verdwenen. In Klazienaveen en Erica heeft zich een vrij belangrijk tuinbouwcentrum (veiling te Nieuw-Amsterdam) ontwikkeld evenals in Paterswolde (tuinbouwschool).

Tot de Tweede Wereldoorlog was de industrie in belangrijke mate op de landbouw af gestemd. Er waren zeven aardappelmeelfabrieken, één strokartonfabriek, vier exportslachterijen en ongeveer 50 zuivelfabrieken (waarvan nu nog ca. 15). Deze industrieën, in het bijzonder de zuivelfabrieken, zijn bijna alle coöperatief; voorts zijn er twee conservenfabrieken en het reeds genoemde compostbedrijf, dat weliswaar geen agrarische industrie is, maar dat in de agrarische ontwikkeling van Drenthe een uiterst belangrijke rol gespeeld heeft. Tot de niet-agrarische industrie behoren o.a. een geneesmiddelenbedrijf en een scheepswerf te Meppel; enkele metaalen houtwarenfabrieken te Hoogeveen, de grafische industrie te Assen en Meppel, en de Puritfabriek te Klazienaveen, die zgn. actieve kool maakt en turf als grondstof gebruikt. Verschillende van deze fabrieken hebben na de Tweede Wereldoorlog een belangrijke uitbreiding ondergaan. Aan de top van de Drentse zuivelindustrie staat op het ogenblik een moderne coöperatieve fabriek, DOMO-BEDUM te Beilen.

INDUSTRIE

Na de Tweede Wereldoorlog is geleidelijk de industrialisatie van Drenthe op gang gekomen. Als gevolg van sterk afnemende werkgelegenheid in het veen en bij de landbouw is in 1949 ter bestrijding van de hieruit voortvloeiende structurele werkloosheid, besloten de industrievestiging (bouwpremie) in Emmen en Hoogeveen te bevorderen. In 1950 besloot de NV AKU tot vestiging van een nylonfabriek in Emmen. Ook diverse metaal- en aanverwante bedrijven vestigden zich o.a. in Klazienaveen, Emmen, Coevorden, Assen, Hoogeveen, Meppel en Roden.

In 1959 zijn in het kader van het regionale industrialisatiebeleid de volgende industriekernen aangewezen: Assen, Coevorden, Emmen, Hoogeveen, Klazienaveen, Meppel, Nieuw-Buinen en Roden. Door in de kernen aan de ondernemers bepaalde faciliteiten te verlenen en door het verbeteren van het industriële klimaat, tracht men de regionale industrieconcentratie te bevorderen. In 1974 waren er ca. 370 industriebedrijven, waar ca. 30500 personen werkten.

De eerste ontgonnen delfstof in Drenthe is veen. Zand en grind worden op een groot aantal plaatsen langs de Hondsrug gegraven. Aardolie wordt bij Schoonebeek gewonnen; deze aardolie wordt voor raffinage per spoor naar Pernis afgevoerd. In Drenthe komt in de bodem aardgas voor.

Handel. Deze speelt zich m.n. in de agrarische sfeer af, naast handelsondernemingen op ander terrein (huishoudelijke artikelen, levensmiddelen). Hoogeveen (rundvee), maar vooral Meppel (grootste Ned. biggenmarkt) hebben nog veemarkten van betekenis. Voorts kan nog gewezen worden op de bekende jaarlijkse paardenmarkt te Zuidlaren (jaar- en vakbeurzen). Groothandel (granen, aardappelen, kunstmest en zuivelproducten) .is vooral in Meppel en Coevorden geconcentreerd, hoewel ook Assen voor Noorden Midden-Drenthe zich in deze richting ontwikkelt. Economisch richt het noorden van de prov. zich sterk op Groningen, terwijl in de zuidoosthoek de gemeente Emmen steeds meer tot een verzorgingscentrum voor een verdere omgeving uitgroeit. Andere verzorgingscentra zijn: Coevorden, Meppel, Hoogeveen en Assen.

Verkeer. Het verkeer vindt, behoudens op de spoorlijnen Zwolle—Meppel—Hoogeveen—Assen—Groningen, en Zwolle—Coevorden—Emmen, plaats via autobusverbindingen. De waterwegen worden alleen benut voor het vervoer van turf, aardappelen, granen, kunstmest, bouwmaterialen e.d. en hebben een functie in het kader van de waterbeheersing. Alleen Meppel is aan grootscheepsvaarwater (Meppelerdiep) gelegen. De luchthaven Eelde is behalve uitwijkhaven voor Schiphol ingeschakeld bij het binnenlands luchtverkeer en bij vluchten op Bremen; sedert 1955 is er de Rijksluchtvaartschool gevestigd.

Toerisme. Ten aanzien van de openluchtrecreatie en het toerisme krijgt Drenthe een steeds belangrijker functie. Toeristische attracties: TT-races, Drentse Rijwielvierdaagse, grootste radioscoop van Europa, joods monument, veenderijen, Veenmuseum, jaarlijkse opvoeringen van stukken van Shakespeare door de plaatselijke bevolking, radiotelescoop, staatsbossen en krentenbossen; Orvelte, oud Saksisch dorp, oude kerken (o.a. Anloo, Dwingeloo, Rolde, Ruinen, Sleen, Vries, Westerbork, Zuidlaren en Zweeloo); 53 hunebedden, waarvan elf in Borger, negen havezates waarvan zes in ZuidwestDrenthe; schaapscheerdersfeest te Exloo, rondtrekkende schepers met hun kuddes bij Holtinge (Havelte), Ruinen en Westerbork, ‘Stroomdallandschap Drentsche Aa’.

LITT. B.R.Ubink en G.A.Bontekoe, Drents repertorium. Bibliogr. van belangrijke boeken en tijdschriftartikelen betreffende de prov. Drenthe I en II (1967—69), J.A.Niemeyer, Drenthe (1972);

Dubbelboer, Drenthe (1972); J.A.Verduin, Bevolking en bestaan in het oude Drenthe (1972).

GESCHIEDENI

Drenthe werd reeds ca.12000 v. C. bewoond door rendierjagers van de Hamburger cultuur, zoals vondsten van vuurstenen artefacten bij Gasselte aantonen. Uit het Mesolithicum dateert de boot van Pesse (ca.6000 v.C.), een van de zeldzaamste prehistorische vondsten in Nederland. Van 2700-1800 v.C. woonden er de landbouwers van de trechterbekercultuur (zie hunebed). Ca.1500 v.C. zijn waarschijnlijk de eerste Drentse dorpen ontstaan.

De naam Drenthe (Thrianta of Threant) komt het eerst voor in het begin van de 9e eeuw. In de Romeinse tijd werd Drenthe bewoond door de Friezen, die later door de Saksen werden teruggedrongen. Uit de Merovingische tijd werden in Drenthe verschillende vondsten van Ariglo-Friese of Angelsaksische cultuur gedaan. In de vroege middeleeuwen leidden de bewoners een armoedig bestaan als akkerbouwers. Met Lebuïnus en Ludger drong het christendom, en daarmee de Karolingische cultuur, via de IJsselvallei in het oosten door. Sinds Lebuïnus maakte Oost-Nederland deel uit van het bisdom Utrecht.

Tussen 1024—1057 werd door de Duitse koningen aan de Utrechtse bisschoppen het grafelijk gezag over het comitatus de Trenthe gegeven, welk gebied verdeeld was in de schoutambten Drenthe, Groningen en Vollenhove. Bisschoppelijke ambtenaren bestuurden het gebied: Drenthe onder de kastelein van Coevorden en Groningen onder een prefect. Oorspronkelijk waren deze ambtenaren afzetbaar, maar bisschop Hartbert (1139-50) beleende een van zijn broers erfelijk met de prefectuur van Groningen en een andere broer met het rechterschap in het overige Drenthe, benevens het kasteel Coevorden. In de Drentse brinkdorpen treft men sinds de 13e eeuw de ‘marke’ aan. Een aantal marken vormden te zamen een kerspel (kerkelijke eenheid) waaruit tijdens de Franse tijd de gemeenten ontstonden. Door de grote venen lag Drenthe afgezonderd van de overige Nederlanden; slechts bij Ommerschans, Steenwijk en Coevorden bestonden wegen door het veen.

Reeds in de voorhistorische tijd had men veenbruggen aangelegd om de bewoonde gronden onderling te verbinden. Bisschop Frederik van Blankenheim (1393—1423) slaagde er door gewapend optreden in, om Coevorden en Drenthe weer in handen te krijgen. In 1412 werd het Landrecht van Drenthe door hem gedeeltelijk op schrift gesteld (in 1477 door bisschop Rudolf enigszins aangevuld); het gemene land mocht vergaderen in een hagelsprake (volksvergadering). Als schout trad in Drenthe de kastelein van Coevorden op, die driemaal per jaar in de zes dingspelen (rechtsgebieden) een ding (rechtsdag) hield. Vermoedelijk zijn de zes dingspelen ook de zes oudste parochies geweest: Beiler-, Dieverder-, Rolderdingspel, Noorden- en Zuidenveld en Oostermoer. Nadat Drenthe in opstand was gekomen tegen de meiers van de bisschop, welke opstand beslist werd door de gewonnen Slag bij Ane (zie Ane) in 1277, hield de horigheid in Drenthe op te bestaan.

De rechtspraak werd later uitgeoefend door gekozen rechters, de etten, die samen de etstoel vormden. Tijdens de oorlogen tussen Karel van Gelre en keizer Karel V liet eerstgenoemde zich in 1522 door etten en gemene buren van Drenthe trouw zweren, nadat de Geldersen Coevorden hadden veroverd. Bij de Vrede van Grave (1536) moest hij echter Groningen, de Ommelanden en Drenthe aan Karel V afstaan. Als deel van de BourgondischOostenrijkse staat was Drenthe gelijkberechtigd met de andere provincies. Aan het hoofd van het gewestelijk bestuur stond nu de landdrost. De landdag kwam tijdens Karel V in verval; alles werd geregeld door de landdrost met 24 etten.

Tijdens de Tachtigjarige Oorlog trad Drenthe in 1580 toe tot de Unie van Utrecht. Door het verraad van Rennenberg in 1580 kwam het tijdelijk weer onder Spaans gezag. Na 1594 was Drenthe door de tochten van prins Maurits geheel bevrijd. Daar het echter een voor Holland onbelangrijk gebied was, werd het niet meer tot de Unie toegelaten; het kreeg geen plaats in de Staten-Generaal. Wel bleef het in gewestelijke zaken geheel soeverein, maar in algemene zaken moest het zich naar de andere gewesten schikken en 1 % opbrengen boven elke 100 % die de zeven gewesten der Unie betaalden. Daar de rooms-katholieke missie Drenthe volkomen verwaarloosde, aanvaardde de bevolking, hoewel oorspronkelijk zeer katholiek, het protestantisme.

In 1596 werd Willem Lodewijk in Drenthe tot stadhouder benoemd. Drenthe, dat sterk Oranjegezind was, had nu eens de Friese, dan weer de Hollandse stadhouder, kende van 1702—22 een stadhouderloos tijdperk en koos in 1722 Willem IV tot stadhouder. In 1748 vond ook in Drenthe een volksbeweging plaats onder leiding van een Peizer boer, Hiddema. De beweging had enig succes; zo werd o.a. de verpachting van belastingen opgeheven. In de 17e en 18e eeuw begon men met het ontginnen van de hoge venen aan de zuiden de oostrand; in het begin van de 17e eeuw werden de Smilder venen ontgonnen door een Amsterdams consortium. Tijdens het Koninkrijk Holland (1806—10) was Drenthe een afzonderlijk departement met de naam Landschap Drenthe.

Tijdens de inlijving bij Frankrijk (1810—13) behoorde Drenthe tot het dep. de l’Ems Occidental (van de Wester-Eems). Bij de GW van 1814 werd Drenthe een afzonderlijke provincie. In de 19e eeuw begonnen de ontginningen in het noordoosten en eerst in de laatste tijden kwam het veen van Zuidoost-Drenthe tot ontginning, zodat er van de 1300 km2 woeste grond, die Drenthe in 1900 nog bezat, in 1975 slechts 165 km2 over was.

LITT. I.H.Gosses, De organisatie van bestuur en rechtspraak in de Landschap Drenthe (1941); J. Linthorst Homan, Gesch. van Drenthe (1947); L. Bunning, Het herenbolwerk Drenthe 1748-1888 ; B.R.Ubink en G.A.Bontekoe, Drents repertorium. Bibliogr. van belangrijke boeken en tijdschriftart. betr. de prov. Drenthe I en II (1967— 69); H.J.Prakke, Deining in Drenthe (4e dr. 1969);

J.A.Verduin, Bevolking en bestaan in het oude Drenthe (1972); H.Tiesing, Over landbouw en volksleven in Drenthe (2e dr., 2 dln. 1974); J.Boer, Dorp in Drenthe, 1930-70 (1975).