Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-08-2021

Doop

betekenis & definitie

m.,

1. onderdompeling, tegenwoordig alleen als een rituele handeling, die de intrede in een geloofsgemeenschap symboliseert; in de christelijke kerken een sacrament waarbij door besprenkeling van het hoofd met water of door gehele indompeling en het uitspreken van het doopformulier de mens gezuiverd wordt van de erfzonde en aangenomen wordt als lid van de Kerk van Christus: iemand de doop toedienen; de doop wordt meestal feestelijk gevierd; een kind ten doop houden, het laten dopen, m.n. het bij de ceremonie op de armen houden;
2. (bij uitbreiding) de doop van een klok, inzegening; doop van een schip, feestelijke inwijding en naamgeving; doop onder de linie, grappig ceremonieel met de opvarenden van een schip die voor het eerst de evenaar passeren.

GODSDIENSTGESCHIEDENIS

De doop is een eenmalige reinigingsrite, die onmiddellijk na de geboorte als initiatie tot het leven (Mexico, Germanen) of als opname in een religieuze gemeenschap (b.v. christelijke kerk) plaatsvindt. In die laatste betekenis komt de doop van volwassenen voor bij joodse gemeenschappen als proselietendoop, bij groeperingen in Syrië in de eerste eeuwen van onze jaartelling en bij bepaalde christelijke kerken (zie doopsgezind, zie baptist).

LITT. J. Leipoldt, Die urchristliche Taufe im Lichte der Religionsgeschichte (1928); R. Reitzenstein, Die Vorgeschichte der christlichen Taufe (1929).

LITURGIE

Door de christenen is het religieuze oersymbool van het water, teken van dood én leven, overgenomen als werkzaam teken van de wedergeboorte uit het oude bestaan. In de Traditio apostolica van Hippolytus (ca. 200) vindt men reeds een uitgebouwd ritueel: na de geloofsverkondiging tijdens het catechumenaat volgt het doopritueel. In het Rituale Romanum (1614) van de Rooms-Katholieke Kerk zijn de verschillende elementen van catechumenaat en doopritus in één geheel bijeengebracht, waarvan één ritueel voor volwassenen en één voor kinderen.

In 1969 werd een nieuw ritueel voor de kinderdoop uitgegeven, waarin de catechumenaatsriten zijn vervangen door een woorddienst en de gehele viering gericht is tot de aanwezige volwassenen, vooral ouders, zie peter en meter. In 1972 verscheen het nieuwe Romeinse ritueel voor de doop van volwassenen.

De doop door onderdompeling heeft de meest eerbiedwaardige traditie achter zich. In de 15e eeuw echter werd het uitgieten van water over het hoofd van de dopeling de algemene praktijk in de Romeinse liturgie, terwijl men in andere christelijke kerken ook de besprenkeling vindt. In de oosterse kerken heeft men steeds de voorkeur gegeven aan de onderdompeling (de vernieuwde Romeinse liturgie maakt het mogelijk deze in ere te herstellen). In de protestantse kerken is de doop steeds bediend in een openbare woorddienst. In alle kerken van het westen is de doopformule: Ik doop u in de naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest’.

LITT. T. Maertens, Histoire et pastorale du rituel du catéchuménat et du baptême (1962); A. Hamman, Le baptême et la confirmation (1969); Comm. Dienstboek van de Herv. Raad voor de Eredienst, liturgische handreiking, II (1975).

THEOLOGIE

De strekking van de doop wordt in het NT beduid als wedergeboorte (Joh. 3,5) tot gelijkvormigheid aan de Zoon (Rom. 6,1-11; Kol. 2,12). Dit nieuwe leven behelst vergeving van zonden, rechtvaardiging of reiniging (Hand. 2,38; 1 Kor. 6,11) en tegelijk opneming in de Kerk, het lichaam van Christus: ‘wij allen zijn immers in de kracht van een en dezelfde Geest door de doop één enkel lichaam geworden en allen werden wij gedrenkt met één Geest’ (1 Kor.12,13).

Voor de praktijk van de kinderdoop worden in het NT alleen aanduidingen gevonden waar sprake is van de doop van iemand ‘met heel zijn gezin’ (1 Kor. 1,16; Hand. 11,4; 16,15 en 33; 18,8). In de kerkelijke traditie treden tegen het einde van de 2e eeuw relatief veel getuigenissen op die wijzen op het bestaan van een oudere praktijk van kinderdoop. Hieraan lag de geloofsovertuiging ten grondslag:

1. dat God niet direct eenlingen tot zich trekt maar een volk; dat God zijn verbond sloot met een gemeenschap, welke verbondenheid zich allereerst doet gelden in het gezin;
2. dat God in dit heilsverbond de initiatiefnemer is, die voor ieder de situatie schept waarin zijn genade tot een mens komt. De praktijk van de kinderdoop werd voor het eerst in discussie gebracht door de doopsgezinden, die in 1521 de volwassenendoop eisten, na voorafgaande bekering en belijdenis. Deze eis werd zowel door de reformatoren als door het Concilie van Trente afgewezen. De kwestie werd opnieuw aan de orde gesteld door K. Barth in 194
3. De Nederlandse Hervormde Kerk verdedigde op grond van de genoemde traditionele motieven in 1947 de kinderdoop. Een Faith and Order-commissie van de Wereldraad van Kerken verklaarde in 1960 dat alle kerken overtuigd zijn van de principiële samenhang tussen geloof en doop, maar tevens dat zij daar geen bezwaar in ziet tegen de kinderdoop. De katholieke en reformatorische kerken erkennen elkaars doop (de Rooms-Katholieke en de Ned. Hervormde Kerk officieel sinds 1967) als authentiek christelijk; zij beschouwen de doop als de oorsprong van hun onderlinge verbondenheid.

LITT. World Council of Churches, Commission on Faith and Order: one Lord, one baptism (1960); J. Delmotte, Ik doop u (1963); A. Lekkerkerker, Gij zijt gedoopt (1963); J. Daniélou, L’entrée dans l’histoire du salut (1967); A. Benoit, Baptême, sacrement d’unité (1971); H.

Auf der Maur en B. Kleinheyer, Zeichen des Glaubens (1972); kinderdoop: G. Berkouwer, K. Barth en de kinderdoop (1947); L.G. Alting von Geusau, Die Lehre von der Kindertaufe bei Calvin (1963); T. Maertens enz., Geloof en sacrament (1967); G. de Ru, De kinderdoop en het NT (1968).