Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-08-2021

Discipline

betekenis & definitie

[Lat.], v.,

1. tucht, gehoorzaamheid aan voorschriften en bevelen, orde : moet er zijn; m.n. krijgstucht: de handhaven; een troep zonder discipline; de raad van toezicht en discipline, bij de Ned. rechtscolleges een commissie door de advocaten uit hun midden gekozen, die is belast met de zorg voor de eer van de stand der advocaten; in België tuchtraad;
2. leer, tak van wetenschap.

PEDAGOGIE

Met betrekking tot de opvoeding wordt de term discipline vaak gebruikt in de zin van ‘strengheid’ of ‘straf’. Beter is het eronder te verstaan: het geheel van regels waaraan men zich houden moet, en die aanpassing bevorderen. Door de meeste pedagogen wordt discipline een belangrijk aspect van de opvoeding gevonden, mits ze gericht is op de zelfstandigwording van het kind.

SOCIOLOGIE

In normatieve zin wordt het begrip discipline gebruikt om aan te geven dat de orde die daaruit volgt voor de betreffende organisatie als ideaal wordt aangemerkt, waardoor het een positieve waardering krijgt. Discipline wordt vooral dan benadrukt wanneer volgens leiding of omgeving van het succes van de organisatie bijzonder veel afhangt, b.v. arbeidsdiscipline in vitale industrieën en discipline in het leger, wanneer er geen vanzelfsprekend beroep meer kan worden gedaan op de aanwezigheid van een individuele bereidheid te vechten.

De kern van de militaire discipline was om door eindeloze oefening, exercitie en dril de soldaat zozeer van zijn meerdere afhankelijk te maken en hem zózeer op deze meerdere te richten, dat de acties te velde konden worden uitgevoerd alsof er geen tegenstander bestond, alsof deze nog op het kazerneplein plaats vonden, en verder om van de individuele soldaat een groepslid te maken. Geborgenheid in een groep en de suggestie dat handelingen slechts kunnen worden uitgevoerd als groepshandelingen, zijn middelen om de angst van de enkeling op het slagveld te overwinnen. ‘Kadaverdiscipline’ treedt dan op, wanneer deze factoren en handelingen gekoppeld raken aan

1. het bestaan van een zeer brede, ook maatschappelijk onoverbrugbare kloof tussen officieren en manschappen;
2. de hantering van betrekkelijk simpele wapens, zodat de militaire effectiviteit door de toepassing van dit soort discipline geen schade kan lijden. Alleen wanneer aan deze voorwaarden is voldaan, kan bij de disciplinering de nadruk komen te liggen op de uiterlijke tuchtvormen. Wapentechnische en maatschappelijke veranderingen hebben echter het belang van deze vorm van discipline sterk doen verminderen. In het toekomstige militaire strafrecht zal dan ook niet meer de nadruk gelegd worden op de ondergeschiktheid als de ziel van de militaire dienst die de moderne, sociaal en politiek geëmancipeerde soldaat ook niet meer zou accepteren. Bovendien maakt het moderne, technisch verfijnde wapenarsenaal deze disciplinevorm minder essentieel, omdat (onder de invloed ook van dit arsenaal) de soldaten allang niet meer in gesloten eenheden onder het directe toezicht van hun meerderen over het slagveld kunnen worden gedirigeerd. Er moet een innerlijke discipline bestaan, een bereidheid om zich te voegen in het hiërarchische verband van de krijgsmacht, binnen welk kader het echter noodzakelijk kan zijn dat een militair zelfstandig situaties beoordeelt, zelfstandig initiatieven ontwikkelt en als technisch specialist zelfstandig de mogelijkheden en beperkingen van zijn apparatuur beoordeelt, vooral in die situaties waarin de operaties anders verlopen dan was voorzien.

LITT. J.A.A.van Doorn, Sociol. van de organisatie (1956); M.Janowitz, Sociology and the milit. establishment (1959); R.Bigler, Der einsame Soldat (1964).