Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-08-2021

Die

betekenis & definitie

I. aanw. vn. (zelfst. en bijv. verbuiging als de, maar genitief m./o.: diens), duidt integenst. met deze aan dat iets verder van de spreker af is, of wisselt ook wel eenvoudig met deze af, zonder dat er van een grotere verwijdering sprake is: ik zal deze boom vellen, maar die oude knaap bij de schutting laten staan; welke bloem wil je hebben, deze, of deze of die ?; bij een enkelvoudige aanwijzing zonder tegenstelling, gebruikt men meestal die: hier heb ik een brief, lees die eens; in dit geval wordt die steeds gebruikt als er nadruk op gelegd moet worden: deze tabak krijg ik uit A., die moet je eens proberen; mijn broer is een lepe vos, die laat zich niet beetnemen; met afkeurende, ook licht-spottende of verwonderde gevoelswaarde: o, die kinderen!; die meid is gek; die Jan!; zelfst.: o, die ? daar trek ik me niets van aan; die en die, aanduiding van personen wier naam er verder niet toe doet; die is goed!, uitroep na een gehoorde kwinkslag, een bijgewoonde grap; in dier voege, met dien verstande, te dien einde enz.; vgl. verder: indien, bovendien, bijaldien, buitendien, mitsdien, dienaangaande enz.; in de spreekt, ook als overtollige herhaling na het onderwerp: Jan die sloeg Lijs je en Lijsje die sloeg Jan;

II. bepalingsaankondigend vn. (zelfst. en bijv.): mijn oude tuin en die, welke ik erbij gekocht heb; mijn kleren en die van mijn broer; die mensen, die altijd de mond vol hebben over anderen, (—) vertrouw ik niet;

III. betrekk. vn. (genitief, dat, en accusatief na voorzetsel door vormen van wie vervangen): de mensen die ik spreek, met wie ik omga; vertrouwen wij op Hem in wiens hand onze dagen zijn; aan het hoofd van een bijv. bijzin waarvan het antecedent is weggelaten: die het glas gebroken heeft, betaalt het (de spreektaal gebruikt hier door elkaar die en wie).