v./m. (-en),
1. bluts, holligheid in een effen oppervlakte door een stoot veroorzaakt: die hoed heeft een deuk gekregen;
2. slag, stomp: iemand een deuk op zijn tronie geven; (fig.) knauw, knak: dat gaf de onderneming een hele deuk; zijn naam heeft een lelijke deuk gekregen.